ECLI:NL:HR:2023:850

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
21/02771
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onduidelijkheid in strafoplegging en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, maar de strafmotivering van het hof gaf aan dat het hof een gevangenisstraf van acht maanden had willen opleggen. De Hoge Raad constateerde dat er sprake was van een kennelijke misslag in de strafoplegging, maar dat deze misslag niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat de Hoge Raad de uitspraak van het hof zo verstond dat de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden was opgelegd. De Hoge Raad merkte op dat dergelijke misslagen zich goed lenen voor herstel door het hof zelf, wat de voorkeur verdient voor een snelle en duidelijke oplossing.

Daarnaast werd in de zaak ook een tweede cassatiemiddel behandeld, waarin werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot zeven maanden en drie weken. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02771
Datum6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juni 2021, nummer 20-003081-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is, omdat de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden niet overeenkomt met de in de strafmotivering bedoelde gevangenisstraf van acht maanden.
2.2
Volgens het dictum heeft het hof de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van negen maanden. De strafmotivering houdt onder andere het volgende in:
“Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde straf en de door de advocaat-generaal gevorderde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
(...)
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
(...)
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers is op 11 september 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 22 juni 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 9 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden (...) passend en geboden zijn. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden (...) opleggen.”
2.3
Het hof heeft onmiskenbaar bedoeld een gevangenisstraf op te leggen van acht maanden. De onder 2.2 vermelde oplegging van een gevangenisstraf van negen maanden berust daarom op een kennelijke misslag. Het cassatiemiddel klaagt hierover terecht. Tot cassatie hoeft deze misslag echter niet te leiden, omdat de Hoge Raad de uitspraak van het hof zo verstaat dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van acht maanden.
2.4
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten, overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare straffen. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de onder 2.3 vermelde gevangenisstraf van acht maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juni 2023.