ECLI:NL:HR:2023:845

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/04390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Klaver, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 tot en met 2014, alsook de aanslag voor het jaar 2015 en de daarbij behorende beschikkingen inzake belastingrente. De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 oktober 2022, waarin de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werden behandeld, werd door de Hoge Raad beoordeeld.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof onderzocht, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheren J. Wortel, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, met F. Treuren als waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/04390
Datum2 juni 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 13 oktober 2022, nrs. 21/01723 tot en met 21/01726 [1] , op de hoger beroepen van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 20/2421 tot en met HAA 20/2424) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Klaver, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.