ECLI:NL:HR:2023:838
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 september 2022, waarin de nrs. BK-22/00259 tot en met 22/00268 werden behandeld. Dit hoger beroep volgde op eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam (nrs. ROT 21/467 en 21/537 tot en met 21/545) betreffende aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 juni 2023 en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.