ECLI:NL:HR:2023:836
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en digitale indiening door rechtsbijstandverlener
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door [X] te [Z], vertegenwoordigd door J.R.A. Röschlau, tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2022. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraken met nummers 19/193 PW en 20/948 PW. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. Het bleek dat het cassatieberoep was ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener, die verplicht was om digitaal te procederen volgens artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019. De indiener had echter nagelaten het beroepschrift digitaal in te dienen, ondanks een verzoek van de griffier van de Hoge Raad om dit binnen zes weken te doen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener geen gevolg heeft gegeven aan dit verzoek, wat leidde tot de conclusie dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.