Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging die door de rechtbank Noord-Nederland was verleend. Betrokkene, een vrouw met een verstandelijke beperking, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin verplichte anticonceptie in de vorm van de prikpil was opgenomen als onderdeel van de zorgmachtiging. De rechtbank had geoordeeld dat deze maatregel noodzakelijk was om te voorkomen dat betrokkene ongewild zwanger zou worden, gezien haar kwetsbare situatie en de risico's die een zwangerschap met zich meebracht voor zowel haar als het kind.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de verplichte anticonceptie onder art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz had geschaard. In een eerdere uitspraak van 9 december 2022 had de Hoge Raad al bepaald dat gedwongen anticonceptie niet kan worden aangemerkt als een beperking van de vrijheid om het eigen leven in te richten. Hierdoor kon de rechtbank de toediening van de prikpil niet als vorm van verplichte zorg opnemen in de zorgmachtiging. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de Wvggz en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van individuen, vooral in situaties waarin kwetsbare personen betrokken zijn. De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke juridische duidelijkheid over de toepassing van verplichte zorg en de voorwaarden waaronder deze kan worden opgelegd.