Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
24 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had zich op de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 laten verdedigen door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat. Volgens artikel 432 lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering diende het cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof, die op 26 mei 2021 had plaatsgevonden, te worden ingesteld. Echter, het beroep is pas op 10 juni 2021 ingediend, wat buiten de gestelde termijn valt. Hierdoor kon de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft ook samenhang met de nummers 21/02249 en 21/02250, wat aangeeft dat er meerdere gerelateerde zaken zijn die mogelijk invloed hebben op de context van deze uitspraak.