ECLI:NL:HR:2023:818

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
21/05007
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens overschrijding beroepstermijn en onjuiste rechtsopvatting over dagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij de dagvaarding in eerste aanleg niet tijdig had ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de weigering van de verdachte om de dagvaarding in ontvangst te nemen gelijkgesteld kon worden met een betekening in persoon. De Hoge Raad stelde vast dat de dagvaarding op 19 april 2021 was aangeboden op het BRP-adres van de verdachte, maar dat de verdachte deze had geweigerd. De politierechter had de verdachte op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld, waarna de verdachte pas op 14 juli 2021 hoger beroep had ingesteld. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard op basis van de overschrijding van de beroepstermijn, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtsopvatting van het hof onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05007
Datum6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2021, nummer 23-002028-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte wegens overschrijding van de wettelijk voorgeschreven beroepstermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Daartoe is aangevoerd dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de weigering van de verdachte om de dagvaarding in eerste aanleg in ontvangst te nemen gelijk te stellen met een betekening aan de verdachte in persoon van die dagvaarding.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- de dagvaarding in eerste aanleg is op 19 april 2021 aangeboden aan de verdachte op het adres waarop de verdachte is ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP), maar de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen;
- de dagvaarding is vervolgens op 19 april 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het BRP-adres van de verdachte;
- op 29 april 2021 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld;
- op 14 juli 2021 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
2.3.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsheer deelt mee dat de verdachte op 29 april 2021 is veroordeeld, dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2021 en dat allereerst de vraag aan de orde is of de verdachte kan worden ontvangen in het hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Het klopt niet dat er politieagenten aan mijn deur kwamen. Ik had de indruk dat het buitengewone opsporingsambtenaren waren. Zij kwamen langs en zeiden: we hebben een gerechtelijk stuk voor u. Zij vroegen mij vervolgens of ik mij wilde legitimeren. Ik heb toen gezegd dat dat niet nodig is in mijn eigen huis. Onder bepaalde omstandigheden moet je je legitimeren, maar niet in je eigen huis. Toen zeiden zij dat ze het stuk niet mochten overhandigen. Ik heb dit eerder gehad. Ze hadden het gerechtelijk stuk gewoon kunnen overhandigen. Op die manier is het ook gegaan met de dagvaarding in hoger beroep. Ik heb niet geweigerd om het stuk in ontvangst te nemen, zij hebben geweigerd om het af te geven.
Ik wist niet dat er een zitting was bij de rechtbank. Ik heb onmiddellijk hoger beroep laten instellen toen ik op de hoogte raakte van de uitspraak.”
2.3.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 29 april 2021 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Blijkens de akte van uitreiking heeft de verdachte geweigerd de dagvaarding voor de zitting van 29 april 2021 in ontvangst te nemen, hetgeen betekent dat de dagvaarding aan de verdachte op 19 april 2021 in persoon is betekend.
De verdachte is op 29 april 2021 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 juli 2021.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
2.4.1
Op grond van artikel 408 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld als de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.4.2
Artikel 36e leden 1 en 2, aanhef en onder b, Sv luidt:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(...)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.5
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, omdat het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld. Het hof heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd de dagvaarding in eerste aanleg in ontvangst te nemen, betekent dat de dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Dat oordeel is onjuist omdat in artikel 36e Sv niet is voorzien in een bepaling die de weigering van de verdachte om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen gelijkstelt met de uitreiking van dat stuk in persoon, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in artikel 385 lid 3 Sv (vgl. met betrekking tot artikel 588 (oud) Sv, de voorloper van artikel 36e Sv, HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912).
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juni 2023.