Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
30 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2021. De verdachte, geboren in 1975, was in eerste instantie aangeklaagd voor bedreiging met zware mishandeling door een mes te tonen en daarmee op de aangever te richten, in strijd met artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had in hoger beroep vrijspraak gevraagd voor verbale bedreigingen, maar het hof had deze verbale bedreigingen toch als bewijs gebruikt, wat leidde tot een bewijsklacht van de verdediging.
Daarnaast werd er een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces). De verdediging stelde dat het hof de verwerping van dit beroep niet toereikend had gemotiveerd, aangezien het hof tot een andere vaststelling van de feitelijke toedracht was gekomen. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.