Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 30 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals omschreven in artikel 282, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat J. Kuijper heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, waarin hij de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het hof te vernietigen.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof moest bevestigen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn geformuleerd, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel werd gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering diende te geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.