ECLI:NL:PHR:2022:1009

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
21/02047
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor medeplegen van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1986, bij arrest van 30 april 2021 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor medeplegen van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper, die één middel van cassatie heeft voorgesteld. Het middel betwist de motivering van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte en een medeverdachte zouden het slachtoffer in de nacht van 17 op 18 maart 2018 in Amsterdam hebben meegenomen naar hun woning, waar zij het slachtoffer onder druk hebben gezet en gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt bij de verkrachting en de vrijheidsberoving van het slachtoffer. De verdediging stelt dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden, waaronder de bedreigende situatie voor het slachtoffer, voldoende zijn om wederrechtelijke vrijheidsberoving aan te nemen. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat het middel in alle onderdelen faalt en er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02047
Zitting29 november 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 30 april 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 primair “medeplegen van verkrachting” en onder 2 “medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft het hof beslist over inbeslaggenomen voorwerpen en over de vordering van de benadeelde partij.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving ontoereikend is gemotiveerd, in het bijzonder vanwege de feiten en omstandigheden die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd.
2.2
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2018 tot en met 18 maart 2018 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (terwijl, hij verdachte en/of zijn mededader(s) voor die [slachtoffer] een zodanig dreigende en/of bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte en/of zijn mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken)(urenlang) wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meegenomen naar zijn/hun woning en/of de deuren van die woning op slot gedaan en/of (toen die [slachtoffer] aangaf te willen vertrekken) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Je kunt kijken wat je wilt maar de deuren zijn op slot" en/of "Je mag wel weg maar dan moet je je rijbewijs of telefoon achterlaten zodat ik weet dat je hier weer terug komt"”.
2.3
Het hof heeft daarvan bewezenverklaard dat de verdachte:
“op 18 maart 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] (terwijl, hij verdachte en zijn mededader voor die [slachtoffer] een zodanig dreigende en bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte en/of zijn mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken) wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meegenomen naar zijn woning en (toen die [slachtoffer] aangaf te willen vertrekken) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Je kunt kijken wat je wilt maar de deuren zijn op slot"”.
2.4
Het hof heeft de bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving kennelijk gebaseerd op de volgende twee bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2018055447 van 20 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 1.06-1.19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
In de nacht van 17 maart 2018 op 18 maart 2018 ben ik met vriendinnen op stap gegaan in Amsterdam. Om 02.45 uur stond ik bij het Centraal Station. Er kwamen twee jongens naast mij staan. Ik noem hen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) en [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik ben met hen naar een woning in [plaats] gegaan. Ik werd wakker in bed. [betrokkene 1] lag naast me en trok mijn kleren uit. Hij deed mijn benen open en kwam op mij liggen. Ik zei: “Wow”. [betrokkene 1] deed zijn vingers in mijn vagina. Ik vroeg hem: “Wat doe je?”. Ik hoorde dat hij zei: “Wil je het niet?” Ik zei. Nee, ik wil slapen”. Ik probeerde hem weg te duwen met mijn handen. Ik probeerde zijn hand uit mijn vagina te duwen. [betrokkene 1] bleef doorgaan. Hij ging op mij liggen en ging met zijn penis in mijn vagina. Ik zei constant: “Wat doe je?” en ik probeerde hem steeds weg te duwen. Ik heb meermalen gezegd dat ik het niet wilde. [betrokkene 1] begon het steeds ruiger te doen. Het penetreren stopte en hij zei: “Nu moet je me pijpen.” Ik zei toen: “Nee, dat wil ik niet”. Hierop pakte hij mij bij mijn haren en zei met een agressieve toon: “Wat ik wil het niet?!” Hij trok mijn hoofd aan mijn haren naar zijn piemel. Hij zei: “Doe het dan, doe het dan, doe het dan.” Ik zei: “Doe normaal”, “Laat mij met rust”, “Je doet mij pijn” en “Blijf van mij af’. Hij dwong mij ertoe zijn piemel in mijn mond te nemen. Hij heeft ook nog met zijn mond bij mijn vagina gezeten. Hij heeft in mijn nek en aan mijn borsten gelikt. [betrokkene 1] reageerde helemaal niet op mij en zei meerdere malen: “Het is je eigen schuld”. Hij heeft mij continu aan mijn haren, benen en armen getrokken. Hij sloeg mij in mijn gezicht en op mijn billen. Hij kneep en duwde bij alle plekken van mijn lichaam als ik niet meewerkte. Ook heeft hij mij constant gefilmd met zijn telefoon, bijvoorbeeld als ik hem aan het pijpen was of wanneer hij me penetreerde. Hij schreeuwde: “Je bent nu van mij, begrijp je dat?” Als ik dan niet reageerde, werd ik geslagen of trok hij aan mijn haar. Hij vroeg dan: “Heb je dat begrepen?” en dan moest ik ‘ja’ zeggen.
[verdachte] was in de woonkamer. Hij kwam af en toe even kijken. Hij was aan het dansen en aan het lachen. Ik kon hem zien door het raam. Ik heb ook tegen [verdachte] gezegd dat ik het niet wilde en vroeg hem waar [betrokkene 1] mee bezig was. [betrokkene 1] riep [verdachte] naar de slaapkamer en heeft gezegd: “Doe je kleren uit”. [verdachte] kwam er toen bij liggen op het bed. Ik moest [verdachte] pijpen terwijl [betrokkene 1] van achteren in mij kwam. Dit werd ook gefilmd. Ze wisselden elkaar af. De ene keer moest ik [betrokkene 1] pijpen en kwam [verdachte] met zijn penis in mijn vagina en andersom.
Ik heb nog geprobeerd om te kijken of er een vluchtweg was. Ik zei: “Laat mij gaan”. [betrokkene 1] zei: “Je kunt kijken wat je wilt, maar de deuren zijn op slot.” Op een gegeven moment heb ik allerlei excuses verzonnen om naar buiten te kunnen. Op een gegeven moment mocht ik naar de achtertuin. [verdachte] kwam naast mij staan. Ik vroeg aan [verdachte] of ik mocht bellen en hoe laat de bus zou gaan. Ik ben naar de schutting gelopen en zei dat ik ging kijken hoe laat de bus zou gaan. Ik ben de schutting overgegaan en liep over het gras naar de bushalte toe. Ik zag dat [verdachte] was omgelopen en naast mij kwam staan bij de bushalte. Hij bleef zeggen: “Waarom ga je weg?” De bus kwam eraan en ik stapte in. [verdachte] stapte na mij in. [verdachte] bleef tegen mij zeggen dat ik moest blijven. Op een gegeven moment had de buschauffeur in de gaten dat het niet goed was en vroeg aan [verdachte]: “Stap je nou in of niet?” [verdachte] zei hierop: “Nee en zij gaat met mij mee.”
(…)
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2018055447 van 20 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pag. 2.01-2.05.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ik ben buschauffeur bij het GVB. U vraagt mij naar een overstuur meisje bij mijn dienst op 17/18 maart 2018. Ik stond om 11.50 uur bij de halte [a-straat] in [plaats]. Ik zag een meisje staan met tranen in haar ogen. Achter haar stond een jongeman. Het meisje rook naar alcohol. Haar mascara was uitgelopen. Terwijl ze ging zitten, bleef de jongeman in de deuropening staan. Ik hoorde het meisje zeggen dat ze niet wilde dat hij meeging. Ik zei vervolgens tegen de jongen dat hij weg moest gaan. Ik zag dat ze huilde. Ze had wallen onder haar ogen. Ze vertelde dat ze met vriendinnen was gaan stappen en dat ze met jongens was meegegaan. Ik zag dat er iets niet goed was en vroeg aan haar of er iets gebeurd was. Ze vertelde dat ze door twee jongens was aangerand.”
2.5
Het hof heeft onder meer de volgende overwegingen van de rechtbank overgenomen:
“De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], [slachtoffer] heeft verkracht en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. (…) De volgende overwegingen liggen aan dit oordeel ten grondslag.
(…)
Uit het bewijs leidt de rechtbank af dat [betrokkene 1] de seksuele handelingen met [slachtoffer] in de slaapkamer heeft geïnitieerd en deze handelingen ongeveer 5 uur hebben geduurd. Aangeefster huilde, heeft gezegd dat zij dit niet wilde en heeft [betrokkene 1] gesmeekt te stoppen. [betrokkene 1] heeft tegen haar geschreeuwd en heeft haar geslagen. Verdachte bevond zich op dat moment in de woonkamer, en kwam af en toe de slaapkamer in om iets te brengen. De slaapkamer lag direct naast de woonkamer en was gescheiden van de woonkamer door een glazen deur. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte al in een vroeg stadium moet hebben geweten wat er zich in de slaapkamer afspeelde. Op enig moment heeft verdachte zich bij [betrokkene 1] en [slachtoffer] gevoegd, waarbij hij [slachtoffer] met zijn vingers en zijn penis heeft gepenetreerd en zij hem moest pijpen. [betrokkene 1] was hier eveneens bij aanwezig. Aangeefster heeft verklaard ook aan verdachte duidelijk te hebben gemaakt dat zij dit niet wilde. Op enig moment heeft [slachtoffer] gezegd: “Laat mij gaan”. [betrokkene 1] deelde hierop mee dat de deuren op slot waren. Verdachte was ook op dat moment in de woning aanwezig. Uiteindelijk kreeg [slachtoffer] toestemming om in de tuin een sigaret te roken, doch alleen in het gezelschap van verdachte. Toen [slachtoffer] vervolgens richting de bushalte is gevlucht, is verdachte achter haar aangegaan en heeft nog een poging gedaan haar uit de bus te krijgen. Gedurende die periode is hij gebeld door [[betrokkene 1]]. [1]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [betrokkene 1] voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt bij de verkrachting en vrijheidsberoving van [slachtoffer]. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen zowel ten aanzien van de verkrachting als ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen.”
2.6
In de toelichting op het middel wordt allereerst beargumenteerd dat uit het woord ‘immers’ in de bewezenverklaring blijkt dat het hof de wederrechtelijke vrijheidsberoving slechts heeft aangenomen op grond van twee omstandigheden: (1) het meenemen van het slachtoffer naar huis en (2) de mededeling dat de deuren op slot waren. Tegen de eerste omstandigheid wordt vervolgens aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat dit meenemen wederrechtelijk (onvrijwillig) is geweest. Tegen de tweede omstandigheid wordt aangevoerd dat voor wederrechtelijke vrijheidsberoving niet voldoende is dat wordt gezegd dat het slachtoffer niet weg kan, omdat er een daadwerkelijke (fysieke) belemmering moet zijn geweest. Uit de bewijsvoering in deze zaak zou echter slechts volgen dat de medeverdachte heeft gezegd dat de deuren op slot waren en niet dat ze ook werkelijk op slot waren.
2.7
Bij de beoordeling van deze klachten is van belang dat het begrip (wederrechtelijke) vrijheidsberoving, zoals bedoeld in art. 282 lid 1 Sr, niet per se beperkt moet worden uitgelegd. Het gaat onder meer om situaties waarin een verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn iemand doet verblijven op een plaats waarvan deze zich niet indien gewenst kan verwijderen. [2] Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat daarbij een puur fysieke belemmering om te vertrekken geen vereiste is. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangenomen wanneer de verdachte de indruk wekt dat het slachtoffer wordt neergeschoten wanneer deze het perceel verlaat, omdat de verdachte het slachtoffer daardoor had “verhinderd zich te verwijderen van de plaats waar zij zich bevond”. [3]
2.8
Tegen de achtergrond van dit juridische kader meen ik dat de steller van het middel de bewezenverklaring te beperkt leest. De daarin opgenomen zin “terwijl, hij verdachte en zijn mededader voor die [slachtoffer] een zodanig dreigende en bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte en/of zijn mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken” dient niet buiten beschouwing te worden gelaten, omdat die de voor wederrechtelijke vrijheidsberoving noodzakelijke context aangeeft waarin het vertrek van het slachtoffer is belemmerd.
2.9
In de door het hof overgenomen bewijsoverweging is verder vastgesteld dat:
- het slachtoffer op enig moment “Laat mij gaan” heeft gezegd;
- de medeverdachte daarop heeft gezegd dat de deuren op slot waren;
- het slachtoffer uiteindelijk
toestemming(cursivering van mij, AEH) kreeg om in de tuin een sigaret te roken, maar alleen in het gezelschap van de verdachte;
- de verdachte het slachtoffer heeft achtervolgd toen zij daarna richting de bushalte vluchtte.
2.1
De door het hof aan deze omstandigheden verbonden conclusie dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet – anders dan de steller van het middel aanvoert – niet af dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat het meenemen van het slachtoffer naar huis wederrechtelijk is geweest, omdat slechts uit de bewijsmiddelen hoeft te volgen dat de vrijheidsberoving die daarna heeft plaatsgevonden wederrechtelijk is geweest. Ook doet daaraan niet af dat niet kan worden vastgesteld dat de deuren daadwerkelijk op slot waren, omdat, zoals uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak blijkt, dit geen voorwaarde is voor een bewezenverklaring van vrijheidsberoving.
2.11
Het middel faalt in alle onderdelen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het hof heeft in deze zin, afkomstig uit de bewijsoverweging van de rechtbank, een kennelijke verschrijving verbeterd: het woord ‘verdachte’ is vervangen door ‘[betrokkene 1]’.
2.A.J. Machielse, in:
3.HR 15 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8416,