Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
6 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 mei 2021. De verdachte, geboren in 1949, was in hoger beroep veroordeeld voor opzettelijk gebruik maken van een vervalste beschikking en oplichting. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht betrof de vraag of de verdachte wetenschap had van het vervalste karakter van de beschikking en of het hof gehouden was te beslissen op het verweer dat tot vrijspraak strekte. De tweede klacht ging over de vraag of het hof het bewezenverklaarde oogmerk uit de bewijsmiddelen had kunnen afleiden. Daarnaast was er een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de vraag aan de orde was of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was, gezien het verstekvonnis waarin deze voorwaardelijke straf was opgelegd en niet deugdelijk aan de verdachte was betekend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen.