ECLI:NL:GHDHA:2021:1088

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
22-003353-20.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake vervalsing van een beschikking van de rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2018. De verdachte, geboren in Suriname, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk gebruikmaken van een vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag, die hij had gebruikt om de bewindvoering over de goederen van een rekeninghouder op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vervalste beschikking had toegezonden aan een notaris en deze ook had overhandigd aan een medewerker van de ING-bank. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gegrond verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003353-20
Parketnummers: 10-754521-17 en 09-530151-07 (TUL)
Datum uitspraak: 26 mei 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Daarnaast is een beslissing gegeven omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09-530151-07, zoals in het vonnis nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft de verdachte bij arrest van 22 juli 2019 (onder rolnummer 22-002257-18) ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een geldboete van
€ 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast is een beslissing gegeven omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09-530151-07, zoals in het arrest nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederland heeft bij arrest van 1 december 2020 voornoemde uitspraak van het hof vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof teruggewezen, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende momenten in of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 16 november 2016 te Leiden en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) en/of opzettelijk een valse of vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad
- zijnde (voornoemde (valse of vervalste) beschikking) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst en/of terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren hierin dat verdachte (telkens) genoemde (valse of vervalste) beschikking van de rechtbank Den Haag heeft toegezonden/gemaild aan (een of meerdere medewerker(s) van) [notariskantoor] en/of heeft (af)gegeven/overhandigd aan [medewerker] (van de ING bank),
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- één of meerdere oorspronkelijke passages (waaronder rechtsoverweging 3.9 en/of één of meerdere passages in het dictum, te weten onder andere het gedachtestreepje "- benoemt [kantoor] voornoemd met ingang van 1 januari 2017 als bewindvoerder over de goederen die zullen toehoren aan [rekeninghouder] voornoemd") zijn verwijderd, en/of
- de oorspronkelijke rechtsoverweging 3.8 (te weten: "Het verzoek van [rekeninghouder] tot opheffing van de onderbewindstelling wijst de kantonrechter af gelet op de eindconclusie van [naam]. [naam] acht het wenselijk de bewindvoering door te zetten. Het verzoek van [rekeninghouder] tot opheffing van het bewind wordt dus afgewezen. Het verzoek van [rekeninghouder] tot ontslag van [bewindervoerder] als bewindvoerder wijst de kantonrechter toe. Voldoende is gebleken dat de relatie tussen [rekeninghouder] en [bewindervoerder] onherstelbaar verstoord is geraakt door wederzijds wantrouwen. Gelet hierop zal de kantonrechter een nieuwe bewindvoerder benoemen.") is gewijzigd in: "Het verzoek van [rekeninghouder] tot ontslag van [bewindervoerder] als bewindvoerder wijst de kantonrechter toe.", (in ieder geval de beschikking dusdanig is aangepast) waardoor het leek alsof er geen bewindvoerder meer was over de goederen van [rekeninghouder];
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 16 november 2016 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ING heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het opheffen van de bewindvoering(status) op één of meerdere rekeningen van [rekeninghouder] en/of het verrichten van één of meerdere betalingen/overboekingen, door een valse/vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) aan (een medewerker van) ING te overleggen/geven en/of door (in strijd met de waarheid) tegen een medewerker van ING (te weten [medewerker]) te zeggen dat de rechtbank had bepaald dat de bewindvoering over de goederen van [rekeninghouder] was opgeheven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, rekening houdend met het tijdsverloop, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op verschillende momentenin of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 16 november 2016 te Leiden en
/ofRotterdam, althans in Nederland,
(telkens)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
valse ofvervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) en
/ofopzettelijk een
valse ofvervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) heeft afgeleverd en
/ofvoorhanden heeft gehad
- zijnde (voornoemde (
valse ofvervalste) beschikking) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift
(telkens)echt en onvervalst en
/ofterwijl hij wist,
dan wel redelijkerwijs had moeten vermoedendat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het
(telkens)echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken en
/ofafleveren hierin dat verdachte
(telkens)genoemde
(valse ofvervalste
)beschikking van de rechtbank Den Haag heeft toegezonden/gemaild aan (
een of meerdere medewerker(s) van)[notariskantoor] en
/ofheeft
(af)gegeven/overhandigd aan [medewerker] (van de ING bank),
en bestaande die
valsheid ofvervalsing hierin dat:
- één of meerdere oorspronkelijke passages (waaronder rechtsoverweging 3.9 en
/oféén of meerdere passages in het dictum, te weten onder andere het gedachtestreepje
"- benoemt [kantoor] voornoemd met ingang van 1 januari 2017 als bewindvoerder over de goederen die zullen toehoren aan [rekeninghouder] voornoemd") zijn verwijderd, en
/of
- de oorspronkelijke rechtsoverweging 3.8 (te weten: "Het verzoek van [rekeninghouder] tot opheffing van de onderbewindstelling wijst de kantonrechter af gelet op de eindconclusie van [naam]. [naam] acht het wenselijk de bewindvoering door te zetten. Het verzoek van [rekeninghouder] tot opheffing van het bewind wordt dus afgewezen. Het verzoek van [rekeninghouder] tot ontslag van [bewindervoerder] als bewindvoerder wijst de kantonrechter toe. Voldoende is gebleken dat de relatie tussen [rekeninghouder] en [bewindervoerder] onherstelbaar verstoord is geraakt door wederzijds wantrouwen. Gelet hierop zal de kantonrechter een nieuwe bewindvoerder benoemen.") is gewijzigd in: "Het verzoek van [rekeninghouder] tot ontslag van [bewindervoerder] als bewindvoerder wijst de kantonrechter toe.",
(in ieder geval de beschikking dusdanig is aangepast
)waardoor het leek alsof er geen bewindvoerder meer was over de goederen van [rekeninghouder];
2.
hij in
of omstreeksde periode van 2 november 2016 tot en met 16 november 2016 te Leiden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels,ING heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het opheffen van de bewindvoering
(status
)op
één of meerdererekeningen van [rekeninghouder]
en/of het verrichten van één of meerdere betalingen/overboekingen, door een
valse/vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag (d.d. 2 november 2016) aan
(een medewerker van
)ING te overleggen
/gevenen
/ofdoor
(in strijd met de waarheid
)tegen een medewerker van ING (te weten [medewerker]) te zeggen dat de rechtbank had bepaald dat de bewindvoering over de goederen van [rekeninghouder] was opgeheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde
Voor zover de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft bedoeld te betogen dat het bewijs voor het tenlastegelegde oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling ontbreekt, overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het vervalste geschrift door de verdachte is overgelegd aan een medewerker van de ING bank om de bewindvoeringstatus op rekeningen van [rekeninghouder] op te heffen, waardoor in elk geval de rekeninghouder, [rekeninghouder], zou worden bevoordeeld. De verdachte wist op het moment dat hij het document aan de medewerkster van de ING overlegde dat dit een vervalste beschikking van de rechter betrof. Uit deze omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst

en

opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
en

de voortgezette handeling van

opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst

en

opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst

en

oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het meermalen opzettelijk gebruik maken van een vervalste beschikking van de rechtbank Den Haag, die zodanig was aangepast dat het leek alsof [rekeninghouder] niet meer onder beschermingsbewind stond. De verdachte heeft eerst een vervalste beschikking toegezonden naar een notaris. Vervolgens heeft de verdachte met verstrekking van een vervalste beschikking aan een medewerker van de ING-bank, de ING-bank bewogen tot het opheffen van de bewindvoeringsstatus op rekeningen van [rekeninghouder] en op deze wijze de ING-bank opgelicht.
Aldus handelend heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van een dergelijk document ernstig beschaamd en blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor onze rechtsstaat. Het op deze wijze onjuist informeren van een notaris en oplichten van een bank, daarbij op grove wijze voorbijgaand aan de belangen die met een beschermingsbewind worden gediend, wordt de verdachte ernstig aangerekend.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2021, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte – zij het in het verdere verleden - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Die onherroepelijke veroordeling heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van verdachtes gezondheidstoestand, zoals terechtzitting in hoger beroep toegelicht.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een (geheel of deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende reactie.
Rekening houdend met het tijdsverloop in de onderhavige zaak is het hof - alles afwegende - evenwel van oordeel dat, mede uit oogpunt van speciale preventie, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2008, onder parketnummer 09-530151-07 is de verdachte – voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Door de verdediging is gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden verklaard, omdat het vonnis nooit aan de verdachte is betekend. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de handtekening op de akte van uitreiking, welke op 11 april 2016 zou zijn uitgereikt aan de verdachte in persoon, niet van verdachte afkomstig is.
Anders dan betoogd door de verdediging is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu er een rechtsgeldige betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking MU (Mededeling Uitspraak) betreffende voormeld vonnis van de politierechter, geadresseerd aan de verdachte op zijn toenmalige woonadres. Uit deze akte, gedateerd 11 april 2016 en naar waarheid opgemaakt en ondertekend door [medewerker], blijkt dat de betreffende brief die dag is uitgereikt aan- en ondertekend door de geadresseerde in persoon. De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft gezegd dat de op de akte geplaatste handtekening niet de zijne is, kan daar niet aan afdoen, reeds nu uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de handtekening van de verdachte niet steeds gelijk is. Het hof verwijst daartoe naar de handtekeningen zoals door de verdachte is geplaatst onder zijn verklaringen bij de politie op 29 november 2017 (pagina’s 102 en 107 van het dossier), onder zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 1 december 2017, onder zijn brieven d.d. 2 oktober 2014 (pagina 58) en 18 november 2014 (pagina 60) en die alle niet overeenkomen met de 20 handtekeningen die door de verdachte zijn geplaatst op het losse vel dat door de verdachte in eerste aanleg bij het laatste woord is overgelegd aan de rechtbank. Het hof neemt tevens in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij de enige was die op dat adres woonde. Ten slotte is niet aannemelijk geworden dat de verdachte, zoals hij eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, op de dag van de betekening op een ander dan het desbetreffende adres verbleef en om die reden niet in staat zou zijn geweest de akte te ondertekenen.
Het hof verwerpt het verweer.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 56, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2008, parketnummer 09-530151-07, voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. Limborgh, mr. M.A.J. van de Kar en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2021.