ECLI:NL:HR:2023:742

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
21/04981
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de geldigheid van betekening van oproeping in hoger beroep en het aanwezigheidsrecht van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 november 2021. De verdachte was veroordeeld voor diefstal en had hoger beroep ingesteld. De centrale vraag was of de oproeping voor de zitting in hoger beroep op correcte wijze was betekend en of het hof zonder schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte kon beslissen de zaak buiten zijn aanwezigheid te behandelen.

De Hoge Raad oordeelde dat de betekening van de oproeping voor de zitting van 26 november 2021 rechtsgeldig had plaatsgevonden door het versturen per post naar het adres van de verdachte in Polen. De verklaring van Polen, die een termijn van 30 dagen voor betekening voorschrijft, was niet van toepassing omdat de oproeping rechtstreeks per post was verzonden en niet via de autoriteiten van Polen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het aanwezigheidsrecht en concludeerde dat het hof zonder schending van dit recht had kunnen beslissen.

De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde de beslissing van het hof, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening en de verantwoordelijkheden van de verdachte en zijn raadsman in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04981
Datum23 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 november 2021, nummer 23-001024-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de oproeping in hoger beroep voor de zitting van 26 november 2021 geldig is betekend en tegen de beslissing om verstek te verlenen tegen de niet-verschenen verdachte.
Procesverloop
2.2.1
Uit de aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) blijkt dat de politierechter de zaak op tegenspraak heeft behandeld. De politierechter heeft de verdachte wegens diefstal op 14 april 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van negentien dagen.
2.2.2
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. De akte instellen hoger beroep van 19 april 2021 vermeldt als adres van de verdachte: “ [b-straat 1] , [postcode] , [land] ” (de Hoge Raad begrijpt: [b-straat 1] , [postcode] [plaats] ), en houdt verder in dat de verdachte is gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol. De aan de akte gehechte bijzondere volmacht van de raadsman van de verdachte van 19 april 2021 houdt onder meer in:
“In bovengenoemde zaak verklaar ik, mr. A.M.V. Bandhoe (advocaat), bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om namens [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1970, thans zonder vaste woon- en verblijfplaats hier te lande, hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter gewezen op 14 april 2021 met de parketnummers 15/099203/21 en 10/168307/20 (tul) van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
Hierbij verklaar ik, mr. A.M.V. Bandhoe (advocaat), dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1970 ermee instemt dat een griffiemedewerker aanstonds de oproeping van de terechtzitting in ontvangst neemt.
Hierbij verklaar ik, mr. A.M.V. Bandhoe (advocaat), dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1970 (een afschrift van) de (appel)dagvaarding van de zitting wenst te ontvangen op het adres:
Stephensonstraat 45
2723 RM Zoetermeer.”
Het adres Stephensonstraat 45 te Zoetermeer betreft blijkens deze volmacht het kantooradres van de raadsman.
2.2.3
Bij de stukken bevinden zich onder meer:
- een Informatiestaat SKDB-persoon van 9 september 2021, die onder meer inhoudt dat de verdachte niet-ingezetene is, dat hij met ingang van 5 juli 2019 als BRP-adres heeft [a-straat 1] , [plaats] , [land] , dat als zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 26 juli 2021) is vermeld “ZVWOVHTL” (de Hoge Raad begrijpt: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande) en dat de verdachte niet is gedetineerd;
- een dagvaarding van de verdachte met parketnummer 23-001024-21 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2021 ter zake van het hem in eerste aanleg tenlastegelegde bij de dagvaarding betekend onder parketnummer 15-099203-21;
- een akte van uitreiking die inhoudt dat de genoemde dagvaarding, met de vertaling daarvan, op 15 september 2021 is verzonden naar het adres [a-straat 1] , [plaats] , [land] ;
- een aan de raadsman van de verdachte geadresseerd stuk met het opschrift “Dagvaarding van verdachte in hoger beroep” van 7 september 2021, dat met vermelding van parketnummer 23-001024-21 inhoudt dat op 29 oktober 2021 de rolzitting bij het gerechtshof Amsterdam zal plaatsvinden tegen de verdachte en dat hij in hoger beroep terecht moet staan vanwege het hem in eerste aanleg tenlastegelegde bij de dagvaarding betekend onder parketnummer 15/099203-21.
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2021 houdt in dat de verdachte niet is verschenen. Dit proces-verbaal houdt verder onder meer in:
“Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, die mededeelt dat hij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdachte te verdedigen.
De raadsman deelt mede dat in de akte instellen hoger beroep wel een Nederlands adres vermeld stond, namelijk de [b-straat 1] in [plaats] . Op dat adres is hij niet opgeroepen.
De raadsheer deelt mede dat de verdachte inderdaad ook op dat adres opgeroepen had moeten worden en dat de zaak derhalve zal worden aangehouden. Voor de volgende zitting dient de verdachte opnieuw te worden opgeroepen waaronder ook op het adres [b-straat 1] , [postcode] te [plaats] .
Gehoord de advocaat-generaal deelt de raadsheer vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van 26 november 2021 te 12.00 uur (99e kamer), met bevel tot oproeping van de verdachte en diens raadsman tegen die dag en dat tijdstip.”
2.2.5
Bij de stukken bevinden zich verder onder meer:
- een Informatiestaat SKDB-persoon van 5 november 2021, die onder meer inhoudt dat de verdachte niet-ingezetene is, dat hij met ingang van 5 juli 2019 als BRP-adres heeft [a-straat 1] , [plaats] , [land] , dat als zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 26 juli 2021) is vermeld “ZVWOVHTL” en dat de verdachte niet is gedetineerd;
- een oproeping van de verdachte met parketnummer 23-001024-21 om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2021;
- een akte van uitreiking die inhoudt dat de genoemde oproeping, met de vertaling daarvan, op 15 november 2021 is verzonden naar het adres [a-straat 1] , [plaats] , [land] ;
- een akte van uitreiking die inhoudt dat genoemde oproeping op 15 november 2021 is verzonden aan het adres [b-straat 1] , [postcode] [plaats] ;
- een aan de raadsman van de verdachte geadresseerd stuk met het opschrift “Oproeping van verdachte in hoger beroep” van 5 november 2021, dat onder meer onder vermelding van parketnummer 23-001024-21 inhoudt dat op 26 november 2021 op de rolzitting bij het gerechtshof Amsterdam de strafzaak wordt behandeld tegen de verdachte die in hoger beroep terecht moet staan bij de nadere behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak waarin het onderzoek voor (on)bepaalde tijd werd geschorst ter terechtzitting van 29 oktober 2021.
2.2.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2021 houdt in dat de verdachte niet is verschenen. Dit proces-verbaal houdt verder onder meer in:
“Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, die mededeelt dat hij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdachte te verdedigen.
(...)
De raadsheer stelt vast dat de betekening van de dagvaarding correct en op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
De raadsman vraagt:
Staat hij in [land] ingeschreven?
De raadsheer geeft aan:
Er is een adres in [land] bekend. Daar is een oproeping en vertaling naar toe gestuurd.
De raadsman verklaart:
Ik constateer op de SKDB van 29 oktober dat de verdachte een BRP in [land] heeft. Als ik ga tellen met de dagen en met de betekeningstermijn, dan kom ik uit op 30 dagen. Ik ga er vanuit dat hij op 29 oktober is betekend. Dan is er niet correct betekend.
De raadsheer geeft aan:
Op 15 november 2021 is een afschrift naar [land] gegaan. Uw standpunt is dat dit te laat is?
De raadsman verklaart:
Een dagvaarding naar [land] heeft een dagvaardingstermijn van 30 dagen.
De raadsheer merkt op:
U weet dat dit geen wettelijke termijn is?
De raadsman antwoordt:
Dit komt voort uit het rechtshulpverdrag.
De advocaat-generaal voert aan:
Daar moet geen andere conclusie aan worden verbonden.
De raadsheer verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
2.2.7
Bij het bij verstek gewezen arrest van 26 november 2021 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 Sv.
Juridisch kader
2.3.1
Artikel 7 leden 1 en 3 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (hierna: EVR) luidt in de Nederlandse vertaling:
“1. De aangezochte Partij doet de processtukken en rechterlijke beslissingen die haar met dat doel door de verzoekende Partij worden toegezonden, aan de betrokkenen toekomen.
Dit kan geschieden door toezending van het processtuk of van de beslissing aan de geadresseerde. Indien de verzoekende Partij hierom uitdrukkelijk vraagt, worden de stukken door de aangezochte Partij medegedeeld volgens een van de procedures waarin haar wetgeving voor dergelijke betekeningen voorziet of volgens een bijzondere procedure die met haar wetgeving verenigbaar is.
3. Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding door een verklaring gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verzoeken dat een dagvaarding bestemd voor een verdachte die zich op haar grondgebied bevindt, een bepaalde tijd vóór de datum welke voor de verschijning is vastgesteld, aan haar autoriteiten wordt toegezonden. Deze termijn wordt in de bedoelde verklaring aangegeven en mag de 50 dagen niet overschrijden.
Bij het vaststellen van de datum van verschijning en bij de toezending van de dagvaarding dient met deze termijn rekening te worden gehouden.”
2.3.2
De door [land] op grond van artikel 7 lid 3 EVR afgelegde verklaring luidt:
“The transmission of the summons can be refused if less than 30 days remain before the date of appearance.”
2.3.3
Artikel 5 leden 1 en 2 van de Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG 2000, C 197/3; hierna: EU-Rechtshulpovereenkomst), luidt:
“Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken
1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a. het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b. het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c. het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d. de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.”
2.3.4
De volgende bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering zijn van belang.
- Artikel 36b leden 1, 2 en 3 Sv:
“1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als voorzien in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door:
a. betekening;
b. toezending;
c. mondelinge mededeling.
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door middel van uitreiking of elektronische overdracht, op de bij de wet voorziene wijze. (...)
3. Toezending geschiedt door aflevering van een gewone of aangetekende brief door een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 dan wel door een hiertoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst of andere instelling van vervoer, dan wel door elektronische overdracht, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze.”
- Artikel 36e lid 3 Sv:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat dit nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken.”
- Artikel 48, tweede volzin, Sv:
“Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht, ontvangt de raadsman (...) onverwijld afschrift.”
- Artikel 265 leden 1 en 3 Sv:
“1. Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen. (...)
3. Bij gebreke van het een of ander schorst de rechtbank het onderzoek, tenzij de verdachte is verschenen. Is dit laatste het geval en verzoekt de verdachte in het belang van zijn verdediging uitstel, dan schorst de rechtbank het onderzoek voor bepaalde tijd, tenzij zij bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad wanneer het onderzoek wordt voortgezet.”
- Artikel 413 lid 1 Sv:
“Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van tenminste tien dagen verlopen. Artikel 265, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”
2.3.5
Met het toezenden van de dagvaarding of de oproeping overeenkomstig artikel 36e lid 3 Sv is die dagvaarding of oproeping rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de dagvaarding of de oproeping. Deze datum moet worden aangetekend in de akte van uitreiking. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.19.)
Het oordeel van de Hoge Raad
2.4.1
In deze zaak heeft de betekening van de oproeping voor de terechtzitting van 26 november 2021 plaatsgevonden door het versturen per gewone post van (een vertaling van) die oproeping naar het adres van de verdachte in [land] .
2.4.2
Het cassatiemiddel berust allereerst op de opvatting dat bij deze betekening de termijn van 30 dagen in acht had moeten worden genomen die is voorgeschreven in de onder 2.3.2 weergegeven door [land] afgelegde verklaring. Deze opvatting is onjuist. De door [land] op grond van artikel 7 lid 3 EVR afgelegde verklaring heeft immers betrekking op het geval waarin een dagvaarding – waaronder ook kan worden begrepen: een oproeping voor een nadere terechtzitting – naar de autoriteiten van [land] als aangezochte staat wordt gestuurd, met als doel dat die autoriteiten de dagvaarding aan een verdachte die zich in [land] bevindt, doen toekomen. In deze zaak heeft echter het Nederlandse openbaar ministerie – overeenkomstig artikel 36e lid 3 Sv en artikel 5 lid 1 EU-Rechtshulpovereenkomst – de oproeping rechtstreeks over de post verzonden naar het adres in [land] dat als het woonadres van de verdachte is opgenomen in de basisregistratie personen. Een verklaring als bedoeld in artikel 7 lid 3 EVR heeft geen betrekking op deze rechtstreekse verzending per post. (Vgl. HR 26 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1172, rechtsoverweging 5.3, met betrekking tot de verzending rechtstreeks over de post van een afschrift van een dagvaarding naar het adres van een verdachte die in Frankrijk woont.)
2.5.1
Ook voor zover het cassatiemiddel zich keert tegen de beslissing van het hof om verstek te verlenen, kan het om de navolgende redenen niet tot cassatie leiden.
2.5.2
Uit het onder 2.2 weergegeven procesverloop volgt dat de verdachte in eerste aanleg op tegenspraak is veroordeeld. De verdachte heeft zijn raadsman gemachtigd om tegen die uitspraak hoger beroep in te stellen. Bij het instellen van hoger beroep heeft de raadsman medegedeeld dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en het versturen van een afschrift daarvan naar het kantooradres van de raadsman. Op 15 september 2021 is de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2021 samen met een vertaling daarvan in de [taal] rechtstreeks over de post verzonden naar het adres van de verdachte in [land] waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven. De raadsman is op de hoogte gesteld van die terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2021.
Op de terechtzitting van 29 oktober 2021 heeft het hof geconstateerd dat niet ook een afschrift van de dagvaarding was gezonden naar het Nederlandse adres dat is vermeld in de akte instellen hoger beroep. Het hof heeft daarop bepaald dat de volgende zitting op 26 november 2021 plaatsvindt en bevolen dat de verdachte opnieuw wordt opgeroepen, waaronder ook op het in de akte instellen hoger beroep vermelde adres.
Vervolgens is de verdachte opnieuw opgeroepen op het laatstgenoemde adres, terwijl tevens de oproeping om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2021 samen met een vertaling daarvan in de [taal] op 15 november 2021 rechtstreeks over de post is verzonden naar het adres van de verdachte in [land] waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven. Ook is aan de raadsman een afschrift gezonden van de oproepingen van de verdachte om te verschijnen op die nadere terechtzitting. Op de terechtzitting van 26 november 2021 is de verdachte niet verschenen; zijn raadsman is wel verschenen maar hij gaf aan niet te zijn gemachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt niet in dat de raadsman een verzoek tot aanhouding van de zaak heeft gedaan met het oog op het kunnen uitoefenen van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, of het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in artikel 279 lid 1 Sv.
2.5.3
Van een verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding in hoger beroep – waaronder ook kan worden begrepen: een oproeping voor een nadere terechtzitting – hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman of raadsvrouw – die uit eigen hoofde een afschrift van die dagvaarding en oproeping ontvangt als hij of zij zich in hoger beroep heeft gesteld – opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.37.)
2.5.4
Het hof heeft, gelet op het vorenstaande, zonder schending van het aanwezigheidsrecht kunnen beslissen de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat het hof op de zitting van 29 oktober 2021 in het bijzijn van de raadsman heeft bepaald dat de volgende zitting op 26 november 2021 plaatsvindt, dat de verdachte en zijn raadsman in overeenstemming met de daartoe strekkende wettelijke voorschriften zijn opgeroepen voor de terechtzitting van 26 november 2021 en dat de verdachte zich kennelijk – hoewel dat in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verlangd – niet bereikbaar heeft gehouden voor zijn raadsman om (ook) langs die weg van de datum en het tijdstip van de behandeling van het namens hem ingestelde hoger beroep op de hoogte te komen.
2.5.5
Het cassatiemiddel faalt ook in zoverre.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 mei 2023.