Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 mei 1989 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te
[woonplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep — met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 29 september 1988 — de verdachte ter zake van 1, 2 en 3 telkens opleverende:
‘’doen plegen van valsheid in geschrift’’ veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens hem heeft Mr. J.C.M. Silvius, advocaat te Winschoten, de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
Middel I.
Verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht, doordat het Hof niet de inleidende dagvaarding nietig verklaard.
Toelichting.
Rekwirant had ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding een bekende woonplaats in Frankrijk. Frankrijk heeft ten aanzien van de verzending per post, zoals geregeld in artikel 588 lid 6 Wetboek van Strafvordering en artikel 7 Europees Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken de navolgende beperking gesteld:
‘’The French government declares that service of summonses on accused persons who are in French territory shall transmitted to the French authorities not less than 30 days before the date set for the appearence of such persons’’.
Omdat de dagvaarding niet binnen de gestelde termijn is verzonden en rekwirant niet anderszins van de inhoud van de dagvaarding in kennis was had het hof de inleidende dagvaarding nietig moeten verklaren.
Middel II.
Verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht, doordat het Hof het verzoek van de raadsman, om als zodanig op te treden en namens rekwirant het woord te voeren op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
Toelichting.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof deelt de raadsman mee dat rekwirant sedert een jaar in Frankrijk woont en zich de reiskosten naar Nederland niet kan permitteren. De raadsman deelt mee dat rekwirant ten laste komt van zijn familie in Frankrijk. Hij heeft net werk gekregen, dat hij niet gelijk wilde onderbreken. De raadsman verzoekt om deze reden het woord te mogen voeren.
Het Hof wijst dit verzoek af, omdat het in de enkele mededeling van de raadsman geen klemmende reden ziet. Deze motivering van het Hof is onvoldoende, waarvoor rekwirant verwijst naar het arrest van Uw Raad van 16-2-1988 nr. 82193 NJ 88 nr. 794.
Uw Raad geeft hierin te kennen dat in voorkomende gevallen, waarin een enkele mededeling van een raadsman onvoldoende wordt geacht voor het aannemen van klemmende redenen, de rechter ofwel de raadsman in de gelegenheid dient te stellen deze mededeling nader te adstrueren ofwel anderszins een onderzoek dient te doen instellen.
Voorts neemt het Hof ten onrechte aan dat een klemmende reden ook overigens niet aannemelijk is geworden. Deze vaststelling is in strijd met de uitleg van het begrip klemmende redenen, door Uw Raad gegeven in genoemd arrest, welke uitleg inhoudt dat van een klemmende reden sprake is, niet alleen indien het onmogelijk is ter zitting te verschijnen, maar ook indien voor de verdachte een zo zwaarwegend belang op het spel staat, dat gelet op alle relevant te achten omstandigheden in redelijkheid niet van de verdachte kan worden gevergd ter terechtzitting te verschijnen en hij er derhalve op mag vertrouwen dat zijn raadsman zal worden toegelaten als zodanig op te treden.
Het arrest van het Hof is derhalve niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het hof daarbij het vonnis van de eerste rechter heeft vernietigd, en alsnog nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, dat:
1. verdachte in januari 1986, in de gemeente Winschoten, een ‘’Verzamelloonstaat 1985’’ (volgens formulier van de Bedrijfsvereniging voor Hotel-, Restaurant-, Café-, Pension- en Aanverwante Bedrijven), welk formulier door of vanwege genoemde Bedrijfsvereniging ter beschikking was gesteld aan verdachte, op welk formulier diende te worden vermeld aan welke werknemers van verdachte welk loon over het jaar 1985 werd uitbetaald, zijnde dat formulier bestemd om te dienen tot bewijs van de daarop verstrekte gegevens en inlichtingen betreffende aan de werknemers van verdachte in 1985 uitbetaalde of verschuldigde lonen, op grond waarvan de premies, ingevolge de sociale verzekeringswetten werden vastgesteld, valselijk heeft doen opmaken, zulks met het oogmerk om die ‘’Verzamelloonstaat 1985’’ als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, welk valselijk doen opmaken, hierin bestond, dat verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in de desbetreffende vakjes en/of ruimten op dat formulier:
- minder werknemers heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1985 in dienst van verdachte werkzaam waren geweest en
- minder aan de werknemers uitbetaalde lonen heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1985 aan die werknemers waren uitbetaald;
2. verdachte in februari 1987, in de gemeente Winschoten, een ‘’Verzamelloonstaat 1986’’ (volgens formulier van de Bedrijfsvereniging voor Hotel-, Restaurant-, Café-, Pension- en Aanverwante Bedrijven), welk formulier door of vanwege genoemde Bedrijfsvereniging ter beschikking was gesteld van verdachte, op welk formulier diende te worden vermeld aan welke werknemers van verdachte welk loon over het jaar 1986 werd uitbetaald, zijnde dat formulier bestemd om te dienen tot bewijs van de daarop verstrekte gegevens en inlichtingen betreffende aan de werknemers van verdachte in 1986 uitbetaalde of verschuldigde lonen, op grond waarvan de premies, ingevolge de sociale verzekeringswetten werden vastgesteld, valselijk heeft doen opmaken, zulks met het oogmerk om die ‘’Verzamelloonstaat 1986’’ als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, welk valselijk doen opmaken, hierin bestond, dat verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in de desbetreffende vakjes en ruimten op dat formulier:
- minder werknemers heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1986 in dienst van verdachte werkzaam waren geweest en
- minder aan de werknemers uitbetaalde lonen heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1986 aan die werknemers waren uitbetaald;
3. verdachte in februari 1988, in de gemeente Winschoten, een ‘’Verzamelloonstaat 1987’’ (volgens formulier van de Bedrijfsvereniging voor Hotel-, Restaurant-, Café-, Pension- en Aanverwante Bedrijven), welk formulier door of vanwege genoemde Bedrijfsvereniging ter beschikking was gesteld van verdachte, op welk formulier diende te worden vermeld aan welke werknemers van verdachte welk loon over het jaar 1987 werd uitbetaald, zijnde dat formulier bestemd om te dienen tot bewijs van de daarop verstrekte gegevens en inlichtingen betreffende aan de werknemers van verdachte in 1987 uitbetaalde of verschuldigde lonen, op grond waarvan premies, ingevolge de sociale verzekeringswetten werden vastgesteld, ontstaan, valselijk heeft doen opmaken, zulks met het oogmerk om die ‘’Verzamelloonstaat 1987’’ als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, welk valselijk doen opmaken, hierin bestond, dat verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in de desbetreffende vakjes en ruimten op dat formulier:
- minder werknemers heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1987 in dienst van verdachte werkzaam waren geweest en
- minder of ander aan de werknemers uitbetaalde lonen heeft doen vermelden, dan in werkelijkheid in 1987 aan die werknemers waren uitbetaald.'
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt in:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, wonende te [woonplaats] , [a-straat 1], is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.C.M. Silvius, advocaat te Winschoten.
De raadsman deelt mede dat verdachte sedert een jaar in Frankrijk woont, en dat hij zich de reiskosten niet kan permitteren.
Op vordering van de procureur-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
(…)
De procureur-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord:
Ik verzoek u het woord te mogen voeren bij afwezigheid van de verdachte. Het is nodig dat iemand het woord voert voor de verdachte. Verdachte komt ten laste van familie in Frankrijk. Hij heeft net deeltijdwerk gekregen, wat hij niet gelijk wilde onderbreken.
Na een korte schorsing voor beraad en nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat, deelt de voorzitter mede, — gehoord de procureur-generaal —, dat het hof in de enkele mededeling van de raadsman als voormeld geen klemmende reden ziet om de raadsman ondanks de afwezigheid van verdachte toe te laten als zodanig op te treden, terwijl een klemmende reden ook overigens niet aannemelijk is geworden.
5.2. Het middel miskent dat niet met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd over de wijze van betekening van de dagvaarding in eerste aanleg in een geval als het onderhavige, waarin — naar uit het onder 5.1 weergegevene volgt — de raadsman van de niet verschenen verdachte de gelegenheid heeft gehad de desbetreffende klacht tegenover de appelrechter ter terechtzitting te uiten, maar in plaats daarvan heeft medegedeeld dat de verdachte sedert een jaar in Frankrijk woont en zich de reiskosten niet kan permitteren.
5.3. Bovendien miskent het middel dat het door Frankrijk ten aanzien van art. 7 Europees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken gemaakte voorbehoud weliswaar de eis stelt dat een verzoek tot het aan een verdachte betekenen van een dagvaarding de Franse autoriteiten ten minste 30 dagen voor de datum van de terechtzitting moet hebben bereikt, doch er niet aan in de weg staat dat het Openbaar Ministerie zonder inachtneming van die termijn aan het adres van een in Frankrijk woonachtige verdachte een afschrift van de dagvaarding rechtstreeks verzendt.
5.4. Het middel is mitsdien ondeugdelijk.
6. Beoordeling van het tweede middel
6.1. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het Hof aangevoerd en verzocht en het Hof heeft op dit verzoek beslist zoals hiervoor onder 5.1 is weergegeven.
6.2. Nu de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte sedert een jaar in Frankrijk woont en zich de reiskosten niet kan permitteren en dat hij net werk heeft dat hij niet wil onderbreken, kon het Hof, mede gezien het feit dat ten processe vast staat dat de verdachte in Montpellier woont en het een feit van algemene bekendheid is dat — nog afgezien van verblijfskosten — de kosten van een retour Montpellier-Leeuwarden beduidend zijn, het verzoek van de raadsman niet afwijzen met de enkele overweging dat het Hof in de mededeling van de raadsman geen klemmende reden ziet om hem ondanks de afwezigheid van de verdachte toe te laten als zodanig op te treden, welke overweging de Hoge Raad aldus verstaat dat de door de raadsman opgegeven redenen naar het oordeel van het Hof geen klemmende redenen zijn welke de verdachte hebben belet ter terechtzitting te verschijnen.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het Hof de afwijzing van het verzoek van de raadsman om hem in de gelegenheid te stellen het woord te voeren niet naar behoren met redenen heeft omkleed, zodat het middel doel treft.
Het hiervoor onder 6 overwogene brengt met zich dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem om op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Jeukens, Keijzer, Govaerts en Neleman, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
26 juni 1990.