ECLI:NL:HR:2023:715
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslag en belastingrente
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022, nr. BK-21/00683. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/6906) betreffende een verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.