ECLI:NL:HR:2023:714
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 februari 2022, nummer 21/00114, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 20/947). De aanleiding voor de procedure was een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door V. Quacken, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.