ECLI:NL:HR:2023:699
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], vertegenwoordigd door O. Tuzla, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2022, met nummer BK-21/00412. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het beroepschrift in cassatie voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 31 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 14 maart 2023. Een brief van belanghebbende, die op 21 maart 2023 bij de Hoge Raad is binnengekomen, werd na afloop van de gestelde termijn ingediend. Hierdoor heeft de Hoge Raad dit stuk buiten beschouwing gelaten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:6 Awb heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.