ECLI:NL:HR:2023:679
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de STICHTING [X] te [Z] tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 juni 2022, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd aan de belanghebbende, alsook een beschikking inzake belastingrente.
De belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Verbaan, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de ingediende klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 april 2023 en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.