ECLI:NL:HR:2023:623

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
21/02661
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en redelijke termijn in cassatie in ontnemingszaak

In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in cocaïne, heeft de Hoge Raad op 18 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van voordeel dat is verkregen door het vervoeren van cocaïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïnehandel. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, zowel in deze ontnemingszaak als in de samenhangende strafzaak die onder nummer 21/02662 aanhangig is. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gerechtshof Amsterdam zal moeten beoordelen of deze overschrijding van de redelijke termijn tot compensatie moet leiden in de strafzaak. De Hoge Raad heeft in deze ontnemingszaak volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en de klachten over de uitspraak van het hof zijn niet gegrond bevonden. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02661 P
Datum18 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2021, nummer 23-003880-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die in cassatie aanhangig is onder nr. 21/02662, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. Deze zaak wordt wat betreft de strafoplegging teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam. Dat hof zal in die zaak beoordelen of deze overschrijding tot compensatie moet leiden. Gelet daarop volstaat de Hoge Raad in deze ontnemingszaak met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. (Vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3575.)

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 april 2023.