2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb een gokschuld opgebouwd bij verschillende mensen. In 2015 was het zo’n 8 à 9.000 euro. Het liep steeds hoger op en toen zeiden deze mensen of je betaalt nu terug, of je zet een pand op je naam waar wij kunnen gokken. Ik heb dat pand op mijn naam gezet als huurder. Ik kreeg 1400 euro contant per maand voor huur en gas, licht en water van hen. Ik moest dat geld dan op mijn rekening zetten en de huur, het gas, licht en water overmaken. Ik ben enkele malen in het pand aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam geweest. Ik werd dan gebeld om geld op te halen voor de huur. Ik kreeg mijn post en het geld.
Deze mensen zeiden dat het een gokhuis zou worden en ik wist wel dat dat niet legaal zou zijn. Ik heb geen goklocatie of gokactiviteiten gezien toen ik daar was.
Deze mensen zeiden dat ik mij bij de Kamer van Koophandel moest inschrijven. Het bedrijf was dus verder niet in bedrijf. Een nepbedrijf dus.
U vraagt mij of ik iets meer kan vertellen over deze mensen.
Zij waren in ieder geval drie mannen. U heeft gelijk, ik wil geen antwoord geven. Zij waren ongure types.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 november 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik vanaf 2014 tot en met 2018 een eigen bedrijf had. Dat klopt.
U houdt mij voor dat dat bedrijf [A] heette. Dat klopt.
U vraagt mij om een verklaring voor de contante stortingen op de ondernemingsrekening en privérekening in de periode van 1 september 2015 tot en met 2 november 2018.
Ik had van beide bankrekeningen een bankpas. Deze bankpassen gebruikte ik allebei voor het storten van de contante bedragen en het betalen van de huur aan [B].
3. Een proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ (...) van 2 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op het adres [a-straat 1/2], Amsterdam, staat het bedrijf [C] BV ingeschreven.
Op de [a-straat 1/2] werd op 2 november 2018 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 onder b, van de Opiumwet binnengetreden.
Na binnenkomst roken wij meteen een herkenbare geur welke wordt veroorzaakt door hennepplanten. Genoemde geur was sterker dan de geur van een opgestoken joint.
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Het pand betreft een bedrijfspand.
Na het binnentreden zagen wij het volgende:
Ruimte A (3.60 m Breedte x 9.60 m Lengte)
154 hennepplanten
Wij, verbalisanten, constateerden op basis van onze ervaring, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Schriftelijke bescheiden
Er zijn geopende brieven aangetroffen.
Brief 1
Afzender ABN-AMRO
Datum 19 oktober 2018
Bestemd voor:
[verdachte]
h/o [A]
[a-straat 1]
[postcode] Amsterdam
Brief 2
Afzender [D]
Datum 5 oktober 2018
Bestemd voor:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] Amsterdam
Uit navraag op het adres [a-straat 1/2] te Amsterdam kwam een mutatie, bekend onder het registratienummer (...), met daarin het volgende:
- Dat collega's op 21 augustus 2018 omstreeks 00:55, een snorfiets, zagen staan voor het perceel op de [a-straat 1/2] te Amsterdam.
- Dat de snorfiets voorzien was van het kenteken [kenteken].
- Dat deze op naam gesteld was van [verdachte].
- Dat [verdachte] volgens het GBA stond ingeschreven in [plaats].
4. Een proces-verbaal van bevindingen (...) van 14 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], en [verbalisant 3] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Na aanleiding van de gedane vordering van verstrekking historische gegevens verklaren wij het volgende:
Terugkoppeling Liander
Op het adres [a-straat 1/2] hebben wij als Liander alleen een aansluiting in het pand [a-straat 2]. Op deze aansluiting is 25-09-2015 een leveringscontract via NUON op naam van [A].
Terugkoppeling [C] BV
Het pand gelegen aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam wordt gehuurd door: [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1975 te [geboorteplaats], [b-straat 1], [postcode] [plaats]. Hij zit daar gevestigd met het volgende bedrijf:
[A], Eenmanszaak, Startdatum onderneming 24-07-2015.
Terugkoppeling NUON
De levering stond op naam van: [A]
Contractperiode: 25 september 2015 - 20 november 2018.”
2.2.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte op 2 november 2018 huurder was van het pand aan de [a-straat 1/2] te Amsterdam waar op die dag een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
De verdachte ontkent betrokkenheid bij het opzetten en in werking houden van de aangetroffen hennepkwekerij. Hij verklaart het bedrijfspand enkel op zijn naam te hebben gehuurd ten behoeve van anderen, en geen weet te hebben gehad van de hennepkwekerij. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde in de vorm van medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De processtukken houden onvoldoende in op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die aldaar de hennepkwekerij heeft opgezet, heeft onderhouden of daarbij anderszins zodanig betrokken is geweest dat hij als (mede)dader van de tenlastegelegde opzettelijk verrichte gedragingen met betrekking tot hennep kan worden aangemerkt.
Ook voor het bewijs van medeplichtigheid aan hennepteelt zoals subsidiair tenlastegelegd, door het pand ter beschikking te stellen aan een of meer ander(en), is opzet vereist op het bevorderen of vergemakkelijken van dat misdrijf en tevens dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het door die ander(en) gepleegde feit.
Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk hennep heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad, noch dat hij daaraan medeplichtig is geweest, waarvoor ook dubbel opzet is vereist. De verklaring van de verdachte met betrekking tot de reden van het huren van het bedrijfspand, de wijze waarop de huur werd betaald, zijn aanwezigheid in het pand en de vele contante stortingen op zijn bankrekeningen leidt weliswaar tot veel vragen, die grotendeels onbeantwoord zijn gebleven, maar alles welbeschouwd acht het hof die verklaring niet zo onaannemelijk dat deze zonder meer terzijde kan worden geschoven.
Uit de verklaring van de verdachte kan wel worden afgeleid dat hij - naar eigen zeggen - een bedrijfspand heeft gehuurd ten behoeve van derden, wiens naam de verdachte niet wil noemen, die daar illegale activiteiten zouden ontplooien. Hij heeft daartoe op hun verzoek een ‘nepbedrijf’ opgericht en dat bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook nam hij van deze derden contant geld in ontvangst en betaalde hij de energie-, waterrekeningen en de huur en is hij (in ieder geval) enkele keren in voormeld pand aanwezig geweest.
Een huurder is tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor hetgeen zich afspeelt in het door hem gehuurde pand. De verdachte had in dit geval extra opmerkzaam moeten zijn, nu hij wist dat er in het door hem gehuurde pand illegale activiteiten zouden gaan plaatsvinden. De verdachte is enkele malen in het pand geweest en heeft zich er toen niet van vergewist dat er in het pand geen strafbare activiteiten plaatsvonden. Door onderzoek naar de activiteiten in het pand na te laten, ondanks voornoemde wetenschap, heeft de verdachte in verwijtbare mate onzorgvuldig gehandeld en is het in ieder geval aan zijn schuld te wijten dat de hennepplanten aldaar aanwezig waren.”
2.3.1Het aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, en artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet, geldt als misdrijf wanneer wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard dat sprake is van opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) op dat aanwezig hebben. Als dat opzet niet wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard, of als de situatie van artikel 11 lid 6 of lid 7 Opiumwet zich voordoet, levert het handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder C, of artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet een overtreding op.