ECLI:NL:HR:2023:588
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, alsook een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure heeft plaatsgevonden, maar deze overschrijding was niet meer dan zes maanden. Wat betreft de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente heeft de Hoge Raad geen vergoeding voor immateriële schade toegekend, omdat belanghebbende hier niet om had verzocht. Voor de boetebeschikking, die meer dan € 1.000 bedroeg, heeft de Hoge Raad echter besloten om de boete te verminderen met 5 procent tot € 3.447, als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
In de beslissing verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, die van de Rechtbank en die van de Inspecteur, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boete, en vermindert de boete tot € 3.447. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 april 2023.