Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 22/01670. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van verschillende verzoekers tegen beschikkingen van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de ondernemingskamer, die op 3 februari, 14 februari en 16 maart 2022 zijn gegeven. De advocaten van de verzoekers, J.W.H. van Wijk en J.W. de Jong, hebben hun standpunt naar voren gebracht, terwijl de verweersters, vertegenwoordigd door F.E. Vermeulen en B.F.L.M. Schim, hebben verzocht het beroep te verwerpen. De overige belanghebbenden hebben geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekers over de beschikkingen van de ondernemingskamer beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikkingen. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de verzoekers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De kosten aan de zijde van de overige belanghebbenden zijn begroot op nihil. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock.