Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2021. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door de klaagster, een juwelierswinkel gevestigd in Duitsland, tegen het beslag dat was gelegd op gouden sieraden van haar werknemer. Dit beslag was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De klaagster betoogde dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk zou zijn dat de strafrechter de inbeslaggenomen sieraden verbeurd zou verklaren.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klaagster over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de advocaat-generaal P.M. Frielink was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klaagster verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Amsterdam in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, en is openbaar uitgesproken.