ECLI:NL:HR:2023:51

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22/01014
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Ziektewet en Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door C.F.M. van den Ekart, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2022. De Centrale Raad had eerder een uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen een beslissing van de Rechtbank Rotterdam, die betrekking had op besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van de Ziektewet en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01014
Datum20 januari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN HET UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2022, nr. 20/2920 ZW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. 19/705) betreffende besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van de Ziektewet en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.F.M. van den Ekart, heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld.
De raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2023.