ECLI:NL:HR:2023:506
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Polen, tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 2022, nr. 18/3577 WIA, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 17/4977) betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende had geen domicilieadres in Nederland gekozen en was niet in staat om het verschuldigde griffierecht tijdig te betalen. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 26 oktober 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Een tweede brief op 25 november 2022, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, werd ook niet beantwoord.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 31 maart 2023. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 136 wordt aan hem teruggegeven.