ECLI:NL:CRVB:2022:894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die in Polen woont, had zich ziek gemeld met rugklachten en was na een rugoperatie in 2015 door het Uwv beoordeeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 3 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde hij nieuwe medische stukken toe, waaronder rapporten van artsen en een MRI-scan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slaagden en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.