ECLI:NL:HR:2023:496

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21/02823
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor rijden zonder rijbewijs na invordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 2 juli 2021 werd gewezen. De zaak betreft een veroordeling van de verdachte voor het rijden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd, in strijd met artikel 9.7 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft eerder, op 31 januari 2023, in een tussenarrest (ECLI:NL:HR:2023:117) geoordeeld dat het eerste cassatiemiddel niet tot cassatie kan leiden. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Bij de beoordeling van het tweede cassatiemiddel heeft de Hoge Raad de klachten over de uitspraak van het hof onderzocht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02823
Datum11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2021, nummer 22-002051-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Verdere procesverloop in cassatie

De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:117, geoordeeld dat het eerste cassatiemiddel niet tot cassatie kan leiden. Bij dat arrest is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het tweede cassatiemiddel.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 april 2023.