ECLI:NL:HR:2023:117

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/02823
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest over rechtsgeldige betekening van oproeping in hoger beroep bij verdachte met ingevorderd rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2023 een tussenarrest gewezen in het kader van een cassatieprocedure. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs, waarbij het rijbewijs eerder was ingevorderd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag, maar was niet verschenen op de zitting van 2 juli 2021. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat de betekening van de oproeping voor de zitting niet rechtsgeldig zou zijn geweest. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie herhaald en beoordeeld of de oproeping rechtsgeldig was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat de informatie uit de informatiestaat SKDB-persoon niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op het moment van aanbieding van de oproeping op het juiste adres was ingeschreven. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat uit andere informatiestaten bleek dat de verdachte op het juiste adres was ingeschreven gedurende de relevante periode. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een ander voorgesteld cassatiemiddel.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02823
Datum31 januari 2023
TUSSENARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2021, nummer 22-002051-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N.M. Fakiri, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2021.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 rechtsgeldig is betekend.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- de akte instellen hoger beroep van 20 mei 2019 vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] in [plaats];
- een aan de akte instellen hoger beroep gehecht - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangemerkt - faxbericht van 18 mei 2019 van de raadsman van de verdachte, houdt in dat het adres Nieuwe Uitleg 15 in ’s-Gravenhage (het kantooradres van de raadsman) is opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep;
- de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 is op 8 mei 2021 tevergeefs aangeboden aan het adres [d-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 12 mei 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de oproeping is verzonden naar dat adres in [plaats];
- de informatiestaten SKDB-persoon van 12 mei 2021 en 26 april 2021, die aan die oproeping zijn gehecht, houden in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 31 augustus 2020 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) is ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats] en dat hij vanaf 16 november 2017 tot 25 oktober 2019 in de BRP was ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats].
2.2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich verder de informatiestaten SKDB-persoon van 28 september 2021 en 14 september 2021, die aan de aanzegging in cassatie zijn gehecht. Deze houden in dat de verdachte vanaf 31 augustus 2020 tot 12 juli 2021 in de BRP was ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats].
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, opgeroepen als:
(...)
adres: [d-straat 1] te [plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt dat hij niet door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter stelt vast dat de akte van uitreiking vermeldt dat de oproeping in hoger beroep op 8 mei 2021 is aangeboden op het adres: [d-straat 1] te [plaats], maar dat de oproeping daar niet is uitgereikt omdat de geadresseerde niet meer woont op dit adres.
De voorzitter stelt voorts vast dat, te oordelen naar de gegevens die zijn opgenomen in de Informatiestaat SKDB-persoon, gedateerd 12 mei 2021, de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 31 augustus 2020 is ingeschreven in de BRP op het adres: [d-straat 1] te [plaats], en dat de oproeping kennelijk op voet van dat gegeven op 12 mei 2021 is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie, waarna een afschrift daarvan als gewone brief is verzonden naar dit adres. Het adres Nieuwe Uitleg 15 te Den Haag dat in de begeleidende brief bij de appèlakte staat vermeld is het kantooradres van de raadsman.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping voor de zitting van heden op de juiste wijze is uitgereikt.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
(...)
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.”
2.3
Als de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de BRP en bij de aanbieding van de oproeping aan het BRP-adres van de verdachte geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de oproeping uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. De oproeping is dan op grond van artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv rechtsgeldig betekend op voorwaarde dat bij adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de oproeping aan het BRP-adres is aangeboden en in elk geval vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. De autoriteit van welke zij is uitgegaan zendt vervolgens onmiddellijk een afschrift van de oproeping aan het BRP-adres. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverwegingen 3.11-3.16.)
2.4.1
Het kennelijke oordeel van het hof dat uit de informatiestaat SKDB-persoon van 12 mei 2021 volgt dat de verdachte ten tijde van de poging tot uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 op 8 mei 2021 en vijf dagen nadien in de BRP stond ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats], is niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit die informatiestaat SKDB-persoon enkel blijkt dat de verdachte ten tijde van de vergeefse aanbieding van de oproeping aan het BRP-adres en vier dagen nadien op dat adres was ingeschreven in de BRP. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.4.2
Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Uit de hiervoor onder 2.2.2 vermelde informatiestaten SKDB-persoon van 28 september 2021 en 14 september 2021 kan immers worden afgeleid dat de verdachte vanaf 31 augustus 2020 tot 12 juli 2021 in de BRP was ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats]. Het oordeel van het hof dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2021 rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. (Vgl. HR 4 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0847.)
2.5
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.
2.6
De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het andere voorgestelde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld. Met het oog daarop zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 februari 2023;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2023.