Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
14 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van diefstal met braak, gepleegd op 11 mei 2020. De verdediging had verzocht om twee getuigen te horen, die de verdachte kort na de diefstal hadden achtervolgd en een signalement hadden doorgegeven. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat de verdediging de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen niet had betwist. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het horen van de getuigen voor de bewijsvoering van geen belang zou zijn. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat het belang bij het horen van de getuigen moest worden voorondersteld, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor hernieuwde behandeling.
De zaak betreft de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen door het hof, waarbij de verdediging stelde dat de getuigen cruciale informatie konden verschaffen over het signalement van de verdachte. De Hoge Raad benadrukte dat de verdediging niet eerder in de gelegenheid was gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen, wat de noodzaak van het horen van de getuigen onderstreept. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet zonder meer kon concluderen dat het horen van de getuigen geen toegevoegde waarde zou hebben voor de bewijsvoering. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.