ECLI:NL:HR:2023:406

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
21/04109
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing verzoek tot horen getuigen in diefstalzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van diefstal met braak, gepleegd op 11 mei 2020. De verdediging had verzocht om twee getuigen te horen, die de verdachte kort na de diefstal hadden achtervolgd en een signalement hadden doorgegeven. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat de verdediging de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen niet had betwist. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het horen van de getuigen voor de bewijsvoering van geen belang zou zijn. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat het belang bij het horen van de getuigen moest worden voorondersteld, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor hernieuwde behandeling.

De zaak betreft de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen door het hof, waarbij de verdediging stelde dat de getuigen cruciale informatie konden verschaffen over het signalement van de verdachte. De Hoge Raad benadrukte dat de verdediging niet eerder in de gelegenheid was gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen, wat de noodzaak van het horen van de getuigen onderstreept. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet zonder meer kon concluderen dat het horen van de getuigen geen toegevoegde waarde zou hebben voor de bewijsvoering. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04109
Datum14 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 september 2021, nummer 22-002129-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen, althans het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 mei 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander een rugzak en een laptop en een paspoort en contant geld en cadeaukaarten en een camera en een zegelring en meerdere horloges, toebehorende aan [betrokkene 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 mei 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020133823-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 25 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , geslacht vrouw, wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] :
Op 11 mei 2020 omstreeks 14.33 uur hoorde ik in mijn kamer gelegen op de tweede verdieping (het hof begrijpt: van het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] ) verdachte geluiden vanaf de begane grond. Ik ben toen naar beneden gelopen om poolshoogte te nemen. Toen ik boven aan de trap stond keek ik naar beneden. Toen zag ik dat de deur van [001] ingetrapt was. Ik zag een groot gat aan de onderzijde van de deur. Toen heb ik gelijk 112 gebeld en melding gemaakt van een inbraak. Ik ben boven aan de trap blijven staan. Ik zag dat er twee mannen uit het gat van de deur kwamen. Ik zag dat de twee mannen het pand verlieten en allebei op een fiets richting de [b-straat] het hazenpad kozen. Daarop ben ik achter de mannen aangerend. Ik zag dat de twee mannen de [g-straat] in waren gefietst. Daarna zag ik dat de mannen via de trap aan het einde van de [g-straat] in de richting van de [b-straat] fietsten. Daarna ben ik de mannen blijven volgen over de [b-straat] in de richting van de [h-straat] . Ik heb tijdens mijn achtervolging een aantal keer “dit zijn inbrekers” tegen omstanders geroepen. Ik zag op de [b-straat] dat er een man reageerde op mijn geschreeuw en ook de achtervolging inzette. Toen heb ik mijn achtervolging gestaakt.
Het signalement van een van de mannen is als volgt: Hij leek op iemand van Zuid Europese afkomst. Ik schat zijn leeftijd op eind 40. De man had een lichtblauwe jas aan met een witte horizontale streep ter hoogte van zijn schouderbladen. De rest van de kleding was donker. Het postuur beschrijf ik als mollig.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 mei 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020133823-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] , geslacht man:
Ik fietste op de [a-straat] in de richting van de [b-straat] . Tijdens het fietsen zag ik een vrouw rennen. Ik zag daarna dat de vrouw een zijstraat in rende. Dit was een zijstraat vóór de kruising met de [b-straat] . Ik zag en hoorde dat zij al rennend schreeuwde: “BEL DE POLITIE!”. Verderop in die zijstraat, voor de vrouw, zag ik twee mannen op ieder een eigen fiets. Het signalement van de eerste man, die ik verder zal benoemen als de verdachte, is:
- man
- donker getint
- zwart haar
- blauwe spijkerbroek
- blauwe jas met witte streep overdwars
- rond de 40 jaar
- een rode rugzak aan zijn stuur.
Ik stak vervolgens bij de stoplichten over, de [b-straat] op. Ik zag dat twee fietsers en de vrouw nu ook op de [b-straat] waren. Op dat moment dacht ik, dit klopt niet helemaal. Toen zag ik dat de verdachte in de richting van de [brug] fietste. Ik stond daar op dat moment ook. Ik zag dat hij aan mijn kant fietste. Ik sprak hem op dat moment aan en zei tegen hem: “Volgens mij is dat niet van jou. Die heb je gestolen.” Ik bedoelde daarmee de rode rugzak die hij bij zich had. De verdachte zei op dat moment tegen mij: “Ik ga je schieten. Bemoei je er niet mee. Dat gaat je niks aan.” Ik zag dat hij verder fietste in de richting van de [c-straat] . Ik fietste er achteraan. Ik zag dat hij linksaf de [d-straat] op fietste. Vervolgens zag ik dat hij weer linksaf ging in de richting van de kerk. Toen zag ik dat hij bij de kerk aan kwam. Ik fietste op dat moment nog steeds achter hem aan. Ik zag dat hij weer de [d-straat] op fietste en toen weer terug ging. Ik zag dat hij aan het rommelen was aan die rode rugzak. Ter hoogte van de kerk verloor ik hem even uit het oog. Toen zag ik de verdachte plotseling weer verschijnen. Het viel mij op dat hij op dat moment niks meer bij zich had.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Op basis van het procesdossier stelt het hof de volgende feiten vast. Op 11 mei 2020 vond een inbraak plaats in een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . De getuige [betrokkene 1] , die verdachte geluiden hoorde, ging om 14.33 uur poolshoogte nemen en zag dat de deur van appartement [001] was ingetrapt. Zij heeft daarop de politie gebeld. Ze zag twee mannen uit het gat van de deur komen. Toen de mannen wegfietsten, is zij achter hen aangerend, daarbij omstanders om hulp roepend. Zij zag dat op de [b-straat] een man, naar later bleek de getuige [betrokkene 2] , reageerde en ook de achtervolging inzette. Als signalement van een van de mannen heeft zij opgegeven: Zuid Europese afkomst, leeftijd eind 40, lichtblauwe jas met een witte horizontale streep ter hoogte van zijn schouderbladen, de rest van de kleding donker en een mollig postuur.
De getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij een vrouw zag rennen en dat zij schreeuwde: “bel de politie!”. Voor de vrouw zag hij twee mannen op ieder een fiets. Als signalement van een van de mannen geeft hij op een donker getinte man met zwart haar, blauwe spijkerbroek, blauwe jas met witte streep overdwars, rond de 40 jaar. Hij had een rode rugzak aan het stuur. Hij is achter deze man aan gaan fietsen. De getuige is achter de man over de [brug] gereden en vervolgens via de [c-straat] naar de [d-straat] gegaan. Ter hoogte van de kerk aan de [d-straat] is de getuige de man even uit het oog verloren. Toen de getuige de man even later weer zag, had hij niets meer bij zich. Nabij de plaats waar de getuige [betrokkene 2] de man even uit het oog verloor is korte tijd later door de politie de rode rugzak met spullen afkomstig uit de woning aan de [a-straat] aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van de aanhouding volgt dat de verbalisanten op 11 mei 2020 omstreeks 14.40 uur gekoppeld waren aan de melding van de inbraak op de [a-straat] . Via de meldkamer kregen zij door dat een getuige één van de mannen voor het laatst had gezien ter hoogte van de [brug] . Toen de verbalisanten op de [brug] stonden zagen zij op een afstand van ongeveer 70 meter een man op de fiets rijden op de Kranenburgweg. Zij zagen dat de man een blauwe jas aanhad met op de rug een horizontale witte streep. Bij het naderen van de man zagen zij dat hij diverse keren omkeek naar de verbalisanten. Deze man, de verdachte, is door de politie om 14.50 uur op de [f-straat] in [plaats] aangehouden. Het in een proces-verbaal van bevindingen vastgelegde signalement van de verdachte luidt: licht getinte man, ongeveer 35 a 40 jaar oud, blauwe jas met capuchon voorzien van een horizontale witte streep ter hoogte van de schouders en donkerkleurige vlakken aan de zijkanten van de jas, een donkerkleurige spijkerbroek en donkerkleurige schoenen. In het dossier bevindt zich ook een foto van de verdachte met de blauwe jas met witte streep aan.
Het hof stelt voorts vast dat de volgens de getuige [betrokkene 2] afgelegde route, tot de plaats waar de verdachte is aangehouden, volgens algemeen beschikbare routeplanners, op de fiets gemakkelijk valt af te leggen tussen het tijdstip van de melding en de aanhouding.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de jas van de verdachte zeer specifiek en onderscheidend is en geheel past in de beschrijving daarvan in het door de getuigen opgegeven signalement. Bovendien past de verdachte ook overigens geheel in het opgegeven signalement. Het hof stelt voorts vast dat de dader direct na de inbraak door de getuige is gezien en vanaf dat moment vrijwel onafgebroken in zicht is geweest van getuigen. Op de plaats waar dat zicht korte tijd heeft ontbroken, is de tas met gestolen goederen aangetroffen, die de vluchtende man met de omschreven jas met zich voerde. Zeer korte tijd later is de verdachte in de directe omgeving aangetroffen en aangehouden.”
2.3.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar een voorwaardelijk verzoek gedaan om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. Het verzoek houdt het volgende in:
“De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het enkele voldoen aan het door de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] opgegeven signalement is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De getuigen verklaren over een niet heel zeldzame en daarmee te weinig onderscheidende jas. Het betrof bovendien een omvangrijk ‘zoekgebied’. Ook voor het overige is het signalement te algemeen. De getuigen zijn niet met cliënt of zijn kleding geconfronteerd (...).
De verdediging verzoekt [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen indien uw hof op basis van het huidige dossier niet tot een vrijspraak komt. Dan kunnen zij met de kleding en/of de foto van cliënt worden geconfronteerd. Ik denk dat de noodzaak daartoe aanwezig is.”
2.3.2
Het hof heeft het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuigen bij arrest als volgt afgewezen:
“Uit de onderbouwing van het verzoek blijkt dat de verdediging de getuigen niet wenst te bevragen over de door hen afgelegde verklaring. De juistheid van de afgelegde getuigenverklaringen alsmede de betrouwbaarheid daarvan staat derhalve niet ter discussie. De verdediging wenst de getuigen te confronteren met de jas en/of de verdachte en hen te vragen of zij de jas en/of de verdachte herkennen. Zo bezien dient het getuigenverzoek te worden beschouwd als een verzoek om nader onderzoek. Het hof is van oordeel dat de noodzaak daartoe, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet is gebleken.”
2.4.1
Naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 onder meer geoordeeld dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
2.4.2
Voor het oordeel dat zich de situatie voordoet dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, zijn onder meer van belang de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, rechtsoverweging 2.4.2.)
2.5.1
Het hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgewezen. In dit verband heeft het hof overwogen dat de verdediging niet de (juistheid en betrouwbaarheid van de) door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen betwist. Hierin ligt als kennelijk oordeel van het hof besloten dat het horen van deze getuigen voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben.
2.5.2
Dit oordeel is, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat de bewijsvoering van het hof mede steunt op de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , niet zonder meer begrijpelijk. Aan het verzoek is immers ten grondslag gelegd dat de verdediging de getuigen wil horen over het door hen gegeven, voor de verdachte belastende, signalement van een man die zij kort na de tenlastegelegde diefstal met braak hebben achtervolgd, en de getuigen met de jas en/of de foto van de verdachte wil confronteren. De verdediging is niet eerder in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuigen uit te oefenen. Daarmee doet zich hier het geval voor waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuigen moet worden voorondersteld, terwijl de door het hof bij de afwijzing van het verzoek in aanmerking genomen grond en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat het verzoek, gelet op de onderbouwing daarvan, moet worden opgevat als een “verzoek om nader onderzoek” dat aan het verzoek het karakter van een - op basis van wat onder 2.4 is vooropgesteld te beoordelen - getuigenverzoek ontneemt, is dat oordeel niet begrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2023.