ECLI:NL:HR:2023:402

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
21/03435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot zware mishandeling en onvolkomenheid bij beëdiging raadsheren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 29 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De verdachte had haar armen rondom haar nek geklemd, waardoor zij in ademnood raakte. In cassatie werd door de verdediging een beroep gedaan op vrijwillige terugtred, zoals geregeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd er een onvolkomenheid aangevoerd met betrekking tot de beëdiging van een of meerdere raadsheren van het hof, wat volgens de verdediging van invloed zou moeten zijn op de uitspraak.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Wat betreft het beroep op vrijwillige terugtred, oordeelde de Hoge Raad dat dit geen verdere bespreking behoeft, verwijzend naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:1438). De Hoge Raad concludeerde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het gerechtshof in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03435
Datum21 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 juli 2021, nummer 20-000407-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben E.E.W.J. Maessen en S.J.F. van Merm, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
E.E.W.J. Maessen heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 maart 2023.