Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De woning [a-straat 1] en de betreffende kamer waar het wapen en munitie gevonden zijn, waren toegankelijk voor meerder personen en op dat adres woonden ook meerdere personen. In de woning is geen kleding of andere dagelijkse gebruiksgoederen van de verdachte aangetroffen, behoudens een telefoon, een horloge en vervallen Roemeense document, wat vreemde valuta, die hij in de uitgeleende koffer was vergeten.
Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 blijkt, dat er met het telefoonnummer van de verdachte op 5 mei 2015 contact is geweest met het telefoonnummer van [betrokkene 1] . Op de vraag wat zijn adres was, volgt een sms bericht met “het [a-straat 1] ". Verdachte verklaart, dat hij van deze bericht niets herinnert. Maar ook als dit bericht afkomstig zou zijn van verdachte, dan blijkt daaruit niet, dat dit de feitelijke woon- en verblijfsplaats was van verdachte. Het kan zijn, dat als het bericht van de verdachte afkomstig was, dat hij misschien op dat adres toen aanwezig was, want de vraag was “Wat zijn adres was”. Met deze vraag kan bedoeld zijn waar ben je of waar moet ik zijn, etc., maar niet dat dit een feitelijk woon- en verblijfsadres was van de verdachte.
Dat [a-straat 1] te [plaats] , niet het adres was van de verdachte, blijkt uit het volgende.
Uit de in het dossier bevindende huurcontracten blijkt, dat [betrokkene 2] de huurder was van de woning [a-straat 1] te [plaats] (zie pag. 084 tot en met 102 van het persoonsdossier van verdachte). Dit wordt ook bevestigd bij verhoor d.d. 27 augustus 2015 door de eigenaar van de woning, [betrokkene 5] .
Uit de basisregistratie van de gemeente Amsterdam, zie uittreksel BRP blijkt, dat de verdachte vanaf 19 maart 2014 tot 13 februari 2015 als woonadres had, [c-straat 1] te [plaats] en vanaf 13 februari 2015 tot 30 november 2015 het woonadres, [d-straat 1] A te [plaats] .
Verdachte woonde toen samen net zijn vriendin, met wie hij later getrouwd is.
Verdachte verklaart bij zijn verhoor, dat hij niet op het adres [a-straat 1] te [plaats] woonde, maar op zijn eigen woonadres en hij op 12 mei 2015, toevallig in de woning aan de [a-straat 1] was. Hij was voor eten uitgenodigd en dat was de enige reden waarom hij die avond in die woning vertoefde. Zie zijn verklaring d.d. 16 juni 2016, pag. 168, 5e alinea.
Op de vraag wie de andere personen in de woning waren, verklaart verdachte: “Een vriend van mij, die ik ken vanuit Turkije. Die is toen ook door de politie aangehouden. Op pag. 167 wordt cliënt voorgehouden: “In de woning hebben wij een aanvraagformulier aangetroffen op uw naam, waarmee u een ABN-AMRO creditcard wilt aanvragen. Op dit genoemde aanvraagformulier geeft u als woonadres op: [a-straat 1] , [plaats] en volgens uw aanvraag zou u daar wonen sinds 1 februari 2015. Wilt u dit uitleggen? Antw.: Dit is een oud adres van mij en in maart ben ik verhuisd naar het adres [d-straat 1] . Op pag. 168, 11 alinea verklaart verdachte: (..) Ik had en heb geen kamer. Er werd mij die avond gevraagd om naar een slaapkamer te gaan, terwijl er in de woonkamer gezocht ging worden. Ik ben toen naar een willekeurige slaapkamer gegaan en ben op bed gaan liggen in afwachting tot dat de politie klaar was. De politie had eerst die 2 slaapkamers doorzochten toen ze klaar waren wilde men dat ik in één van die kamers bleef wachten”. Pag. 169: “Ik was die dag dus 12 mei door de vriend gebeld die door de politie is aangehouden. Die vriend zei dat hij eten had gemaakt en nodigde mij uit. Daarom ben ik naar die woning toegegaan en was daar omstreeks 20.30/21.00 uur bij die woning gekomen”. Op pag. 170 verklaart verdacht: V: Herkent u dat vuurwapen en de patroon? A: Nee, ik herken het niet. Ik heb het niet gezien. V: Van wie zijn het vuurwapen en de patronen? A: Weet ik niet. V. Kunnen wij uw vingerafdrukken en/of DNA op dit wapen aantreffen? A: Nee”.
Bewijsmiddel 13.
In zaaksdossier-ZK-05, map 39, wordt op pagina 3, 4e alinea verklaard, dat [betrokkene 1] , verdachte binnen het strafrechtelijke onderzoek 12RRamber, vermoedelijk op dit adres verbleef.
[betrokkene 2] is op 30 juli 2015 als gehoord en hij verklaart, “Hij is medehuurder geweest van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , samen met [verdachte] ”. Het huurcontract is later op twee namen gezet. [verdachte] heeft mogelijk een medehuurder gezocht omdat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef.
Het valt de verdediging op, dat door [betrokkene 2] met betrekking de huurderschap en de bewoning van de betreffende woning tegenstrijdig en leugenachtig wordt verklaard.
Zo verklaart [betrokkene 2] bij zijn verhoor van d.d. 30 juli 2015, op pag. 105, 1e alinea, van het zaaksdossier: “Ik ging feitelijk uit de woning, maar bleef op papier medehuurder. [verdachte] was de officiële 2e huurder en [betrokkene 3] was af en toe in de woning”. [betrokkene 5] verklaart bij zijn verhoor dat de woning verhuurd was aan [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , en later alleen aan [betrokkene 2] .
Uit het huurcontract blijkt dit ook het geval te zijn en ondersteunt het huurcontract de verklaring van [betrokkene 5] .
Op pag. 105, 11e regel, van zijn verhoor van 30 juli 2015, verklaart [betrokkene 2] , in de 6e alinea van dat verhoor: “Omdat ik voor langere tijd uit Nederland ging heeft [verdachte] een andere huurder gezocht en hij heeft ook de volledige huur betaald. [verdachte] heeft later ook het huurcontract op naam gekregen, dus had [betrokkene 5] 2 huurders.
[betrokkene 2] verklaart bij zijn verhoor van d.d. 23 november 2016 bij de rechter-commissaris, pag. 2, 1e alinea, dat verdachte ergens in 2013 medehuurder is geworden. Dit is niet juist. Immers, verdachte heeft tot en met november 2014 in Roemenië gewoond met zijn vrouw. Op zelfde pagina van dat verhoor verklaart [betrokkene 2] op de vraag: “U vraagt mij of er nog iemand anders medehuurderschap is geworden, (antw.) Ja. Dat is [betrokkene 3] geweest. [verdachte] was ook niet altijd in de woning. Hij was daar soms met een meisje. Het is daarom [betrokkene 3] ook toegestaan om af en toe in de woning te verblijven. Wij deelden de kosten met zijn drieën. U vraagt mij of [betrokkene 5] van [betrokkene 3] op de hoogte was. Ja. Ik heb [betrokkene 5] altijd van alles op de hoogte gehouden. [betrokkene 5] is ook een paar keer in de woning langs geweest en hij heeft toen [betrokkene 3] ook gesproken”.
Verder verklaart [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris d.d. 23 november 2016, dat hij eind 2014 nog in die woning is geweest en toen [betrokkene 3] in de woning heeft gezien. Hij kon niet zeggen wie het meeste in de woning was. Op pag. 3, 6e alinea van dat verhoor verklaart hij: “U vraagt mij of ik na eind 2014 nog contact met [verdachte] heb gehad. Nee. U vraagt mij of het mij bekend is tot wanneer [verdachte] in die woning heeft verbleven. Nee”. Op pagina 4, 1e alinea verklaart [betrokkene 2] , dat slaapkamer 2 zijn slaapkamer was.
Uit het voorgaande volgt, dat [betrokkene 2] de huurder van de woning [a-straat 1] te [plaats] , is geweest en zijn beweringen over de medehuurderschap van verdachte tegengesproken wordt door de eigenaar van de woning, de huurcontracten en de verklaring van [betrokkene 2] en de verdachte, terwijl [betrokkene 1] met betrekking tot die woning op alle vragen zich beroept op zijn zwijgrecht. In elk geval, uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt, dat hij altijd de toegang heeft gehad tot die woning en dat hij eind 2014 alleen [betrokkene 3] in de woning heeft gezien, na eind 2014 geen contact te hebben gehad met verdachte en niet wist tot wanneer verdachte in die woning verbleven heeft en kamer 2 zijn eigen kamer was.
Kortom, [betrokkene 2] verklaart om hem moverende redenen tegenstrijdig, leugenachtig en is hij ongeloofwaardig. Ik verzoek Uw college dan ook om de verklaringen van [betrokkene 2] uit te sluiten van bewijs wegens tegenstrijdigheden met zijn eigen verklaring, de verklaring van de eigenaar van de woning, de huurcontracten en de verklaring van de verdachte, de verklaring van [betrokkene 1] , derhalve leugenachtig en ongeloofwaardigheid uit te sluiten van bewijs, dan wel niet meet te nemen in uw overweging.
De verdachte [betrokkene 1] verklaart bij zijn verhoor van 13 mei 2015, pag., 117 en 118, Zaaksdossier 5 op de vraag waar hij verbleef voor zijn aanhouding: “In [a-straat] in een woning van een vriend. Vraag: is dat de woning waar u bent aangehouden? Antw.: Ja”. Bij verhoor van 10 november, pag. 121 e.v., zaaksdossier 5, wordt [betrokkene 1] op pag. 126, geconfronteerd met het feit, dat hij op 12 mei 2015 aangehouden is op het adres [a-straat 1] te [plaats] en over de goederen die toen in de woning zijn aangetroffen, waaronder de tenlastegelegde wapen en munitie (pag. 120, laatste alinea). Op al die vragen beroept hij op zijn zwijgrecht, maar ontkent niet dat hij niet woonde op dat adres en dat het gevonden wapen en munitie niet van hem waren.
Feit is ook, dat tijdens het onderzoek in deze zaak, verdachte gedurende de observaties gericht op de betreffende woning c.q. omgeving, niet wordt gezien en ook nooit in beeld komt in OVC-gesprekken of observaties elders.
Ter zitting van 10 april 2017, in eerste aanleg, is aan de verdachte door voorzitter het bewijsmiddel 6 (proces-verbaal van bevindingen [verdachte] d.d. 8 juni 2015 (E-153, map 39, zaaksdossier 5, pag. 43) voorgehouden, waarop de verdachte verklaart, pag. 2: “Het proces-verbaal klopt niet. De politie was al twee á drie uur in de woning aanwezig. Ik was moe. Ik moest van de verbalisanten naar een kamer toegaan. Zij hebben toen niet duidelijk gezegd dat ik naar mijn eigen kamer moest lopen. Bovendien is mijn Nederlands niet goed genoeg om hen goed te kunnen verstaan. Ik heb alleen begrepen dat ik -terwijl de doorzoeking plaatsvond - naar een kamer moest gaan”.
In een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en zijn broer [betrokkene 8] d.d. 16 april 2015, geeft [betrokkene 8] aan een woning voor hem en [betrokkene 1] gevonden te hebben. Map 75, blz., 2482 van het dossier. Op 25 februari 2015 is er een gesprek afgeluisterd waarin [betrokkene 1] met ene [betrokkene 9] de mogelijkheid van samenwonen op haar adres besprak. Zie Map 89, blz. 4783.
[betrokkene 1] verklaart dat hij sinds kort verbleef op het adres aan de [a-straat] ”. Zie requisitoir van de officier van justitie.
Zie map 107, blz. 3, waaruit blijkt, dat in de woonkamer een telefoon wordt gevonden met daarin 119 emails waaruit blijkt, dat er berichten verstuurd worden tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 1] , terwijl alle andere goederen en drugs in die woning en de schuur niet van de verdachte zijn geweest maar van anderen. De [betrokkene 1] is kennelijk daarvoor vervolgd en veroordeeld.
Er is geen bewijs dat verdachte voorafgaand aan de doorzoeking in een van de kamers is geweest.
Uit het voorgaande volgt, dat verdachte niet de vaste bewonen was van voormelde woning en dat verdachte op bezoek was bij [betrokkene 3] en [betrokkene 1] .”