ECLI:NL:HR:2023:39

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/01940
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in zijn gehuurde woning, in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Het hof had vastgesteld dat de verdachte de enige huurder was, maar ook dat andere personen toegang hadden tot de woning. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het hof niet toereikend was gemotiveerd, wat resulteerde in de vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak begon met een procesverloop waarin de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat K.Y. Ramdhan, cassatiemiddelen indiende. De advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen vereist is dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid ervan. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd dat de verdachte zich hiervan bewust was, gezien de omstandigheden dat ook anderen toegang hadden tot de woning. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01940
Datum17 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 april 2021, nummer 23-002254-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op basis van het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte een wapen en munitie voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Meer in het bijzonder klaagt het cassatiemiddel over het oordeel van het hof dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen en die munitie.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 mei 2015 te Amsterdam (in een woning aan de [a-straat] ) een wapen van categorie III, te weten een pistool (Walther, type P99, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten dertien (scherpe) patronen (kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift, te weten een weergave van een afgeluisterd telefoongesprek van 3 mei 2015, sessienummer 1736 (map 39, zaaksdossier 5, doorgenummerde pagina 31).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beller : [telefoonnummer 1]
Naam : [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] )
Datum : 03-05-2015 13:28:23
Gebelde : [telefoonnummer 2]
Naam : NNman [telefoonnummer 2]
Vertaling:
Vertaald vanuit het Koerdisch-Zaza/Turks naar het Nederlands door tolk 01 op 4 mei 2015 om 13:16 uur
[betrokkene 1] (sh) bun NNman [telefoonnummer 2]
Samenvatting:
[betrokkene 1] noemt NNman “ [naam] ” [mijn beste] en vraagt wat zijn adres is.
NNman zegt dat het [a-straat] is.
[betrokkene 1] vraagt of NNman het met een sms[bericht] naar hem kan sturen.
NNman zegt dat het [a-straat 1] is.
[betrokkene 1] zegt oké.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 april 2017 (ongenummerd).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het telefoonnummer # [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt: [telefoonnummer 2] ) is van mij
3. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 15 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (map 39, zaaksdossier 5, doorgenummerde pagina’s 41-42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 12 mei 2015 om 23:03 werd door mij, verbalisant, zijnde hulpofficier van justitie, voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [a-straat 1] te [plaats] .
Voorafgaand aan de doorzoeking heb ik de cautie gegeven aan de aanwezige persoon die verklaarde de enige bewoner te zijn en het huis te huren van een vriend. De bewoner gaf op te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] .
Hij was de enige aanwezige in de woning.
4. Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen en IBN vuurwapen en Blackberry’s [a-straat 1] te [plaats] van 8 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , met bijlagen (map 107, doorgenummerde pagina’s 1-9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
2.1.
Doorzoeking ter inbeslagneming [a-straat 1] [plaats]
Op 13 mei 2015 vond er een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in het perceel [a-straat 1] te [plaats] .
3.1.
Aangetroffen vuurwapen en koffer
3.1.1.
Vuurwapen:
In slaapkamer 2 werd in een kast een vuurwapen (Walther P99) aangetroffen. Kast voorzien van IBN code 5100 (oud) en J.05 (nieuw).
Dit vuurwapen is voorzien van IBN-code S101 (oud) en J.05.01.001 (nieuw).
In deze kast hing, onder meer, kleding. Op deze kast lag een koffer. Deze koffer is voorzien van IBN-code 5102 (oud) en J.05.02 (nieuw).
In deze koffer werden goederen aangetroffen. IBN-codes S102 (oud) en J.05.02.001 tot en met J.05.02.016.
3.1.2.
Aangetroffen koffer van [verdachte] :
Op de kast in genoemde slaapkamer lag een koffer, met daarin goederen op naam van [verdachte] .
Bijlage 2
Onderzoek:
12RRAMBER
IBN:
[a-straat 1] [plaats]
Datum:
12 en 13 mei 2015
Betreft:
Legenda/overzicht IBN goederen
IBN-code (nieuw)
IBN-code (oud)
Goedbeschrijving
Waar aangetroffen:
Bijz:
J.01.01.001
1101
Rolex Yachtmaster, model 116622, uurwerk nummer 3135
Gang
Side table
J.01.01.002
1102
Money transfer ticket
Gang
Side table
J.05.01.001
5101
Walther P99
Slaapkamer (2)
Linker kledingkast
J.05.02.001.001
5102
Turkse Lira 400 (2x biljet 200)
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
J.05.02.001.002
5102
Roemeense Lei 155 (1x biljet 100, 1x biljet 50, 1x biljet 5)
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
J.05.02.001.003
5102
Dirhams Verenigde Arabische Emiraten 1200 (1x biljet 1000, 2x biljet 100)
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
J.05.02.001.005
5102
Paspoort t.n.v. [verdachte] [geboortedatum] 71 ( […] )
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
J.05.02.001.006
5102
ID-kaart t.n.v. [verdachte] [geboortedatum] 71 ( […] )
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
J.05.02.001.016
5102
Roemeense verblijfsvergunning t.n.v. [verdachte] [geboortedatum] 71 ( […] )
Slaapkamer (2)
In koffer op de kast
(...)
6. Een proces-verbaal onderzoek wapen van 12 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (map 39, zaaksdossier 5, doorgenummerde pagina’s 59-61).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Na onderzoek van het inbeslaggenomen goed onder IBN code J.05.01.001.
Wapenomschrijving :
Goednummer : PL1100-2015117352-459651
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Vuurwapen (Pistool)
Aantal /eenheid : 1 stuk
Merk/type : Walther P99
Kleur : Zwart
Spoor identificatienummer : AAFV0480NL
Bijzonderheden : Incl. houder en 15 patronen
(...)
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (map 39, zaaksdossier 5, doorgenummerde pagina’s 169, 170 en 172).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 juni 2015 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Wij tonen de verdachte foto 27.
V: Herkent u dit tasje?
A: Ja, tasje is van mij, daar zaten mijn papieren in.
In dit tasje is een fotokopie van een op uw naam staande Roemeense verblijfsvergunning met het nummer […] , aangetroffen (IBN J.05.02.001.016).
Wij tonen de verdachte foto 26.
V: Hoe komt u daaraan?
A: Die is van vroeger, maar is nu ongeldig.
In dit tasje is een hoeveelheid buitenlands geld, aangetroffen, te weten:
- 400 Turkse Lira (IBN J.05.02.001.001)
- 155 Roemeense Lei (IBN J.05.02.001.002)
- 1200 Dirham van de VAB (IBN J.05.02.001.003)
V: Herkent u deze goederen?
A: Ja, die zijn van mij
In de hal werd op het tafeltje een Rolex horloge (IBN J.01.01.001) aangetroffen. Wij tonen de verdachte foto 23.
V: Van wie is dit horloge?
A: Dat is van mij. Dat heb ik 2 jaar geleden in Turkije van mijn vader als cadeau gekregen.
In de woning is een money transferticket aangetroffen met als transactiedatum 24-03-2015 (IBN J.0101.002) (side table in hal). Er wordt een kopie van dit ticket getoond.
V: Van wie is dit ticket?
A: Ja, dat is van mij.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 30 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (map 39, zaaksdossier 5, doorgenummerde pagina’s 104-105).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 2] :
Ik huurde [a-straat 1] sinds 2009 tot nu. Vanwege de hoogte van de huur heb ik een medehuurder gezocht. Daar reageerden veel mensen op, waaronder [betrokkene 3] en [verdachte] . Ik moest weer voor mijn werk naar het buitenland en ging feitelijk uit de woning. Op papier bleef ik medehuurder, [verdachte] was de officiële tweede huurder. [betrokkene 3] was af en toe in de woning. Ik verblijf al jaren niet meer in de woning. [verdachte] en mogelijk zijn vriendin verblijven in de woning. Volgens mij was dat een Roemeense vrouw, maar wel van Turkse origine. Omdat ik voor langere tijd uit Nederland ging heeft [verdachte] een andere huurder gezocht en hij heeft ook de volledige huur betaald. Feitelijk was [verdachte] de huurder en gebruiker van de woning.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] waar de verdachte – als huurder – verbleef, en meer specifiek in de slaapkamer waar een koffer lag met onder andere een paspoort en ID-kaart op naam van de verdachte, een vuurwapen met munitie is aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De verklaring van de verdachte dat hij niet de bewoner was en pas één of twee uur in de woning op bezoek was op het moment dat de politie de woning betrad, acht het hof ongeloofwaardig. Om te beginnen heeft de verdachte zelf tegen de politie gezegd dat hij de enige bewoner was en dat hij het huis huurde van een vriend. Die verklaring strookt met de verklaring van de getuige [betrokkene 2] . Hij heeft verklaard dat de verdachte de woning van hem heeft (onder)gehuurd en feitelijk in het pand verbleef. Nu deze verklaring van [betrokkene 2] ook bevestiging vindt in het hieronder genoemde telefoongesprek, ziet het hof – anders dan door de verdediging is bepleit – geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2] . Verder zijn ook elders in de woning spullen van de verdachte aangetroffen, namelijk een Rolex-horloge en een money transferticket op een kastje in de hal. En ten slotte heeft de verdachte op 3 mei 2015 een telefoongesprek gevoerd met – de in de woning aangehouden – [betrokkene 1] , waarin deze aan de verdachte vraagt wat diens adres is. De verdachte antwoordt dat het [a-straat 1] is.
Dat op het vuurwapen geen DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte leidt – in het licht van de genoemde bewijsmiddelen – niet tot een ander oordeel. Het feit kan dan ook worden bewezen.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De woning [a-straat 1] en de betreffende kamer waar het wapen en munitie gevonden zijn, waren toegankelijk voor meerder personen en op dat adres woonden ook meerdere personen. In de woning is geen kleding of andere dagelijkse gebruiksgoederen van de verdachte aangetroffen, behoudens een telefoon, een horloge en vervallen Roemeense document, wat vreemde valuta, die hij in de uitgeleende koffer was vergeten.
Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 blijkt, dat er met het telefoonnummer van de verdachte op 5 mei 2015 contact is geweest met het telefoonnummer van [betrokkene 1] . Op de vraag wat zijn adres was, volgt een sms bericht met “het [a-straat 1] ". Verdachte verklaart, dat hij van deze bericht niets herinnert. Maar ook als dit bericht afkomstig zou zijn van verdachte, dan blijkt daaruit niet, dat dit de feitelijke woon- en verblijfsplaats was van verdachte. Het kan zijn, dat als het bericht van de verdachte afkomstig was, dat hij misschien op dat adres toen aanwezig was, want de vraag was “Wat zijn adres was”. Met deze vraag kan bedoeld zijn waar ben je of waar moet ik zijn, etc., maar niet dat dit een feitelijk woon- en verblijfsadres was van de verdachte.
Dat [a-straat 1] te [plaats] , niet het adres was van de verdachte, blijkt uit het volgende.
Uit de in het dossier bevindende huurcontracten blijkt, dat [betrokkene 2] de huurder was van de woning [a-straat 1] te [plaats] (zie pag. 084 tot en met 102 van het persoonsdossier van verdachte). Dit wordt ook bevestigd bij verhoor d.d. 27 augustus 2015 door de eigenaar van de woning, [betrokkene 5] .
Uit de basisregistratie van de gemeente Amsterdam, zie uittreksel BRP blijkt, dat de verdachte vanaf 19 maart 2014 tot 13 februari 2015 als woonadres had, [c-straat 1] te [plaats] en vanaf 13 februari 2015 tot 30 november 2015 het woonadres, [d-straat 1] A te [plaats] .
Verdachte woonde toen samen net zijn vriendin, met wie hij later getrouwd is.
Verdachte verklaart bij zijn verhoor, dat hij niet op het adres [a-straat 1] te [plaats] woonde, maar op zijn eigen woonadres en hij op 12 mei 2015, toevallig in de woning aan de [a-straat 1] was. Hij was voor eten uitgenodigd en dat was de enige reden waarom hij die avond in die woning vertoefde. Zie zijn verklaring d.d. 16 juni 2016, pag. 168, 5e alinea.
Op de vraag wie de andere personen in de woning waren, verklaart verdachte: “Een vriend van mij, die ik ken vanuit Turkije. Die is toen ook door de politie aangehouden. Op pag. 167 wordt cliënt voorgehouden: “In de woning hebben wij een aanvraagformulier aangetroffen op uw naam, waarmee u een ABN-AMRO creditcard wilt aanvragen. Op dit genoemde aanvraagformulier geeft u als woonadres op: [a-straat 1] , [plaats] en volgens uw aanvraag zou u daar wonen sinds 1 februari 2015. Wilt u dit uitleggen? Antw.: Dit is een oud adres van mij en in maart ben ik verhuisd naar het adres [d-straat 1] . Op pag. 168, 11 alinea verklaart verdachte: (..) Ik had en heb geen kamer. Er werd mij die avond gevraagd om naar een slaapkamer te gaan, terwijl er in de woonkamer gezocht ging worden. Ik ben toen naar een willekeurige slaapkamer gegaan en ben op bed gaan liggen in afwachting tot dat de politie klaar was. De politie had eerst die 2 slaapkamers doorzochten toen ze klaar waren wilde men dat ik in één van die kamers bleef wachten”. Pag. 169: “Ik was die dag dus 12 mei door de vriend gebeld die door de politie is aangehouden. Die vriend zei dat hij eten had gemaakt en nodigde mij uit. Daarom ben ik naar die woning toegegaan en was daar omstreeks 20.30/21.00 uur bij die woning gekomen”. Op pag. 170 verklaart verdacht: V: Herkent u dat vuurwapen en de patroon? A: Nee, ik herken het niet. Ik heb het niet gezien. V: Van wie zijn het vuurwapen en de patronen? A: Weet ik niet. V. Kunnen wij uw vingerafdrukken en/of DNA op dit wapen aantreffen? A: Nee”.
Bewijsmiddel 13.
In zaaksdossier-ZK-05, map 39, wordt op pagina 3, 4e alinea verklaard, dat [betrokkene 1] , verdachte binnen het strafrechtelijke onderzoek 12RRamber, vermoedelijk op dit adres verbleef.
[betrokkene 2] is op 30 juli 2015 als gehoord en hij verklaart, “Hij is medehuurder geweest van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , samen met [verdachte] ”. Het huurcontract is later op twee namen gezet. [verdachte] heeft mogelijk een medehuurder gezocht omdat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef.
Het valt de verdediging op, dat door [betrokkene 2] met betrekking de huurderschap en de bewoning van de betreffende woning tegenstrijdig en leugenachtig wordt verklaard.
Zo verklaart [betrokkene 2] bij zijn verhoor van d.d. 30 juli 2015, op pag. 105, 1e alinea, van het zaaksdossier: “Ik ging feitelijk uit de woning, maar bleef op papier medehuurder. [verdachte] was de officiële 2e huurder en [betrokkene 3] was af en toe in de woning”. [betrokkene 5] verklaart bij zijn verhoor dat de woning verhuurd was aan [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , en later alleen aan [betrokkene 2] .
Uit het huurcontract blijkt dit ook het geval te zijn en ondersteunt het huurcontract de verklaring van [betrokkene 5] .
Op pag. 105, 11e regel, van zijn verhoor van 30 juli 2015, verklaart [betrokkene 2] , in de 6e alinea van dat verhoor: “Omdat ik voor langere tijd uit Nederland ging heeft [verdachte] een andere huurder gezocht en hij heeft ook de volledige huur betaald. [verdachte] heeft later ook het huurcontract op naam gekregen, dus had [betrokkene 5] 2 huurders.
[betrokkene 2] verklaart bij zijn verhoor van d.d. 23 november 2016 bij de rechter-commissaris, pag. 2, 1e alinea, dat verdachte ergens in 2013 medehuurder is geworden. Dit is niet juist. Immers, verdachte heeft tot en met november 2014 in Roemenië gewoond met zijn vrouw. Op zelfde pagina van dat verhoor verklaart [betrokkene 2] op de vraag: “U vraagt mij of er nog iemand anders medehuurderschap is geworden, (antw.) Ja. Dat is [betrokkene 3] geweest. [verdachte] was ook niet altijd in de woning. Hij was daar soms met een meisje. Het is daarom [betrokkene 3] ook toegestaan om af en toe in de woning te verblijven. Wij deelden de kosten met zijn drieën. U vraagt mij of [betrokkene 5] van [betrokkene 3] op de hoogte was. Ja. Ik heb [betrokkene 5] altijd van alles op de hoogte gehouden. [betrokkene 5] is ook een paar keer in de woning langs geweest en hij heeft toen [betrokkene 3] ook gesproken”.
Verder verklaart [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris d.d. 23 november 2016, dat hij eind 2014 nog in die woning is geweest en toen [betrokkene 3] in de woning heeft gezien. Hij kon niet zeggen wie het meeste in de woning was. Op pag. 3, 6e alinea van dat verhoor verklaart hij: “U vraagt mij of ik na eind 2014 nog contact met [verdachte] heb gehad. Nee. U vraagt mij of het mij bekend is tot wanneer [verdachte] in die woning heeft verbleven. Nee”. Op pagina 4, 1e alinea verklaart [betrokkene 2] , dat slaapkamer 2 zijn slaapkamer was.
Uit het voorgaande volgt, dat [betrokkene 2] de huurder van de woning [a-straat 1] te [plaats] , is geweest en zijn beweringen over de medehuurderschap van verdachte tegengesproken wordt door de eigenaar van de woning, de huurcontracten en de verklaring van [betrokkene 2] en de verdachte, terwijl [betrokkene 1] met betrekking tot die woning op alle vragen zich beroept op zijn zwijgrecht. In elk geval, uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt, dat hij altijd de toegang heeft gehad tot die woning en dat hij eind 2014 alleen [betrokkene 3] in de woning heeft gezien, na eind 2014 geen contact te hebben gehad met verdachte en niet wist tot wanneer verdachte in die woning verbleven heeft en kamer 2 zijn eigen kamer was.
Kortom, [betrokkene 2] verklaart om hem moverende redenen tegenstrijdig, leugenachtig en is hij ongeloofwaardig. Ik verzoek Uw college dan ook om de verklaringen van [betrokkene 2] uit te sluiten van bewijs wegens tegenstrijdigheden met zijn eigen verklaring, de verklaring van de eigenaar van de woning, de huurcontracten en de verklaring van de verdachte, de verklaring van [betrokkene 1] , derhalve leugenachtig en ongeloofwaardigheid uit te sluiten van bewijs, dan wel niet meet te nemen in uw overweging.
De verdachte [betrokkene 1] verklaart bij zijn verhoor van 13 mei 2015, pag., 117 en 118, Zaaksdossier 5 op de vraag waar hij verbleef voor zijn aanhouding: “In [a-straat] in een woning van een vriend. Vraag: is dat de woning waar u bent aangehouden? Antw.: Ja”. Bij verhoor van 10 november, pag. 121 e.v., zaaksdossier 5, wordt [betrokkene 1] op pag. 126, geconfronteerd met het feit, dat hij op 12 mei 2015 aangehouden is op het adres [a-straat 1] te [plaats] en over de goederen die toen in de woning zijn aangetroffen, waaronder de tenlastegelegde wapen en munitie (pag. 120, laatste alinea). Op al die vragen beroept hij op zijn zwijgrecht, maar ontkent niet dat hij niet woonde op dat adres en dat het gevonden wapen en munitie niet van hem waren.
Feit is ook, dat tijdens het onderzoek in deze zaak, verdachte gedurende de observaties gericht op de betreffende woning c.q. omgeving, niet wordt gezien en ook nooit in beeld komt in OVC-gesprekken of observaties elders.
Ter zitting van 10 april 2017, in eerste aanleg, is aan de verdachte door voorzitter het bewijsmiddel 6 (proces-verbaal van bevindingen [verdachte] d.d. 8 juni 2015 (E-153, map 39, zaaksdossier 5, pag. 43) voorgehouden, waarop de verdachte verklaart, pag. 2: “Het proces-verbaal klopt niet. De politie was al twee á drie uur in de woning aanwezig. Ik was moe. Ik moest van de verbalisanten naar een kamer toegaan. Zij hebben toen niet duidelijk gezegd dat ik naar mijn eigen kamer moest lopen. Bovendien is mijn Nederlands niet goed genoeg om hen goed te kunnen verstaan. Ik heb alleen begrepen dat ik -terwijl de doorzoeking plaatsvond - naar een kamer moest gaan”.
In een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en zijn broer [betrokkene 8] d.d. 16 april 2015, geeft [betrokkene 8] aan een woning voor hem en [betrokkene 1] gevonden te hebben. Map 75, blz., 2482 van het dossier. Op 25 februari 2015 is er een gesprek afgeluisterd waarin [betrokkene 1] met ene [betrokkene 9] de mogelijkheid van samenwonen op haar adres besprak. Zie Map 89, blz. 4783.
[betrokkene 1] verklaart dat hij sinds kort verbleef op het adres aan de [a-straat] ”. Zie requisitoir van de officier van justitie.
Zie map 107, blz. 3, waaruit blijkt, dat in de woonkamer een telefoon wordt gevonden met daarin 119 emails waaruit blijkt, dat er berichten verstuurd worden tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 1] , terwijl alle andere goederen en drugs in die woning en de schuur niet van de verdachte zijn geweest maar van anderen. De [betrokkene 1] is kennelijk daarvoor vervolgd en veroordeeld.
Er is geen bewijs dat verdachte voorafgaand aan de doorzoeking in een van de kamers is geweest.
Uit het voorgaande volgt, dat verdachte niet de vaste bewonen was van voormelde woning en dat verdachte op bezoek was bij [betrokkene 3] en [betrokkene 1] .”
2.3
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. (Vgl. 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
2.4
In de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het in de tenlastelegging omschreven wapen met munitie.
Dit oordeel is echter in het licht van wat door de verdachte is aangevoerd niet toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat in de vaststellingen van het hof besloten ligt dat behalve de verdachte ook andere personen toegang hadden tot de woning.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 januari 2023.