ECLI:NL:HR:2023:387

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
22/00185
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van beslag op bromfiets in verband met rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die de opheffing van het beslag op zijn bromfiets (Piaggio Vespa Sprint) door de broer van de klager aanvoert. De broer wordt verdacht van het rijden zonder geldig rijbewijs. De rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de bromfiets zou bevelen, op basis van artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelde dat de klager maatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat zijn broer de bromfiets zou gebruiken zonder rijbewijs.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank haar oordeel niet toereikend had gemotiveerd. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter zou kunnen concluderen dat de klager niet bekend was met het gebruik van de bromfiets door zijn broer voor het rijden zonder rijbewijs. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechtbank om zorgvuldig te motiveren waarom het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter tot verbeurdverklaring zal overgaan, vooral in gevallen waar de eigenaar van het voorwerp niet als verdachte wordt aangemerkt. De uitspraak is van belang voor de toepassing van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00185 B
Datum14 maart 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2021, nummer RK 21/012264, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’sHertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag tegen het op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder de broer van de klager gelegde beslag op de bromfiets van de klager.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 3 augustus 2021 onder de broer van klager, [betrokkene 1], gelegde beslag op een bromfiets (Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken]) en de teruggave daarvan aan klager.
(...)
De officier van justitie heeft aangegeven dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden omdat het openbaar ministerie te zijner tijd ter terechtzitting verbeurdverklaring van de bromfiets zal vorderen.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na genoemde inbeslagneming.
Naar het oordeel van de rechter verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag op voornoemde bromfiets. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is naar het oordeel van de rechter gebleken dat de broer van klager wordt verdacht van het op 24 juli 2021 besturen van een bromfiets zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Tevens is uit de stukken en het verhandelde in raadkamer gebleken dat de broer van klager twee keer eerder staande is gehouden wegens rijden zonder rijbewijs op een voertuig van klager. Ingevolge artikel 33a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen voorwerpen die niet aan een veroordeelde toebehoren onder andere verbeurd worden verklaard indien de eigenaar van het voorwerp bekend was of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het voorwerp gebruikt zou worden in verband met het plegen van een strafbaar feit. Nu is gebleken dat de scooter van klager op 23 juni 2021 eveneens in beslag is genomen omdat zijn broer er op gereden zou hebben zonder geldig rijbewijs en klager tijdens het ophalen van zijn scooter is gewaarschuwd dat zijn scooter in beslag genomen zou worden ter verbeurdverklaring indien opnieuw op de scooter zou worden gereden zonder rijbewijs, is de rechter van oordeel dat voornoemd wetsartikel van toepassing is. Klager had maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat zijn broer opnieuw zijn bromfiets zou gaan gebruiken zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechter het niet hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelend, voornoemde bromfiets verbeurd zal verklaren. De rechter zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.”
2.3
Artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden (...).”
2.4
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag moet de rechter - ook als het klaagschrift afkomstig is van een ander dan de beslagene - a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Het belang van strafvordering vordert bijvoorbeeld het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. (Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3212, rechtsoverweging 2.3.)
2.5
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bromfiets zal bevelen, tot uitgangspunt genomen dat die verbeurdverklaring door de strafrechter in dit geval zal kunnen plaatsvinden op grond van artikel 33a lid 2 Sr. Op grond van deze bepaling is verbeurdverklaring van een voorwerp dat aan een ander dan de verdachte of de veroordeelde toebehoort, onder meer mogelijk als die ander bekend was met het gebruik van het voorwerp, dan wel het gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Door bij de beoordeling daarvan beslissend te achten dat de klager “maatregelen [had] moeten treffen om te voorkomen dat zijn broer opnieuw zijn bromfiets zou gaan gebruiken zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs”, heeft de rechtbank haar oordeel niet toereikend gemotiveerd. De rechtbank had bij het oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bromfiets zal bevelen, immers moeten betrekken of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter daarbij ook tot het oordeel zal komen dat de klager bekend was met het gebruik van de bromfiets voor het rijden zonder rijbewijs door de verdachte op 24 juli 2021, dan wel dat gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden. In dat verband is nog van belang dat namens de klager bij de behandeling in raadkamer is aangevoerd dat hij zijn broer geen toestemming had gegeven de bromfiets te gaan gebruiken en dat hij de sleutel van de bromfiets in zijn jaszak bewaarde.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2023.