Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, betreffende een klaagschrift op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had op 30 september 2015 geoordeeld dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen BMW aan de klager, de vader van de verdachte. De Rechtbank oordeelde dat er geen inzicht kon worden verkregen in de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de zoon van de klager, en verklaarde het klaagschrift gegrond. Het Openbaar Ministerie was het niet eens met deze beslissing en stelde cassatie in.
De Hoge Raad oordeelde op 19 december 2017 dat de motivering van de Rechtbank ontoereikend was. De Hoge Raad stelde vast dat de Rechtbank onvoldoende had onderbouwd waarom het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag op de auto voortduurde. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag, de rechter moet vaststellen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo niet, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp moet gelasten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral in het kader van strafzaken.