ECLI:NL:HR:2023:365
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Gemeente tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake BTW-compensatiefonds voor de jaren 2013-2016
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Gemeente [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Gemeente, vertegenwoordigd door [P1] en [P2], had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van de Gemeente tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland, die betrekking hadden op beschikkingen voor de jaren 2013 tot en met 2016, zoals bedoeld in artikel 9, lid 3, van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
De Hoge Raad heeft de klachten van de Gemeente over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023, en is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.