Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1960 is geboren. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld tot een betalingsverplichting van € 350.000. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden en dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad de hoogte van de betalingsverplichting verminderd van € 350.000 naar € 345.000. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.