ECLI:NL:HR:1932:258

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 1932
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
35254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Jhr. Feith
  • Taverne
  • Schepel
  • Kirberger
  • Menthon Bake
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep door raadsman die als gemachtigde van verdachte optrad

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door mr. H.W.A. Schippereijn, die als raadsman van de requirant optrad. De requirant, geboren in 1891 te 's-Hertogenbosch, was eerder veroordeeld door de Arrondissementsrechtbank voor het niet vrijlaten van doorgang op een kruising, in strijd met het Motor- en Rijwielreglement. De Hoge Raad oordeelt dat mr. Schippereijn, die de requirant vertegenwoordigde in hoger beroep, niet bevoegd was om het cassatieberoep in te stellen. Dit komt voort uit de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering, waarin staat dat een gemachtigde de plaats van de verdachte inneemt en niet tegelijkertijd als raadsman kan optreden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan op 14 november 1932 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal is gehoord. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de scheiding tussen de rollen van gemachtigde en raadsman verduidelijkt.

Uitspraak

No 35254.
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[requirant], fabrikant, geboren [geboortedatum] 1891 te
[geboorteplaats], aldaar wonende, requirant van cassatie tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te
’s-Hertogenboschvan den acht en twintigsten Juli 1932, waarbij is bevestigd een vonnis van het Kantongerecht te
’s-Hertogenboschvan 23 Maart 1932, bij welk vonnis de requirant is veroordeeld ter zake: ‘’als bestuurder van een motorrijtuig een weg berijdende, waarmede een andere weg zich vereenigt en het punt van vereeniging naderende nagenoeg gelijktijdig met een bestuurder van een motorrijtuig, die den anderen weg berijdt en dien hij aan zijn rechterhand heeft, voor dezen met hetgeen door hem bestuurd wordt, den doorgang niet vrijlaten’’, met toepassing van de artikelen 1, 5 onder 1,73 van het Motor- en Rijwielreglement, 2 der Motor- en Rijwielwet, 23 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, tot eene geldboete van vijftien gulden, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen, zoomede tot betaling van vijftien gulden met de kosten aan de beleedigde partij;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Kirberger;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gehoord den Advocaat-Generaal
Wijnveldt, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het ingestelde beroep;
Overwegende dat blijkens daarvan opgemaakte akte het beroep in cassatie is ingesteld door Mr. H.W.A. Schippereijn, advocaat en procureur te ’s-Hertogenbosch, als raadsman van den requirant;
dat naar luid van de processen-verbaal van de terechtzittingen van de Rechtbank van 9 Juni en van 21 Juli 1932, waarop de zaak van requirant in hooger beroep is behandeld, deze niet is verschenen, doch is vertegenwoordigd, blijkens schriftelijke machtiging, door Mr. Schippereijn als gemachtigde, die eveneens als raadsman van den requirant optrad;
dat echter Mr. Schippereijn, krachtens artikel 398 onder 2 van het Wetboek van Strafvordering, in verband met artikel 425 van dat Wetboek, als gemachtigde voor den requirant verschijnende, niet tevens kon optreden als diens raadsman, daar de gemachtigde de plaats van den verdachte inneemt en geheel met hem wordt vereenzelvigd, terwijl de raadsman slechts bijstand verleent;
dat Mr. Schippereijn dus niet bevoegd was ingevolge artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering als raadsman beroep in cassatie in te stellen;
Verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij de Heeren Jhr. Feith, Vice-President, Taverne, Schepel, Kirberger en de Menthon Bake, Raden, in bijzijn van den Griffier Jas, die dit arrest hebben onderteekend, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den veertienden November 1900 Twee en Dertig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat-Generaal Wijnveldt; zijnde bij de uitspraak de Griffier Jas vervangen door den Griffier Kist, die dit arrest heeft onderteekend.