ECLI:NL:HR:2023:341

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
21/03137
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het rijden met een geschorst rijbewijs, maar had hoger beroep ingesteld terwijl hij in Frankrijk in hechtenis zat. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het te laat was ingesteld. De verdediging voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten, namelijk de detentie van de verdachte in Frankrijk.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over termijnoverschrijding en oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. De Hoge Raad stelde vast dat het hof niet had gereageerd op de argumenten van de raadsman van de verdachte, die had betoogd dat de detentie de communicatie en het instellen van hoger beroep bemoeilijkte. Hierdoor was het oordeel van het hof niet toereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het verwerpen van verweren over termijnoverschrijding, vooral wanneer bijzondere omstandigheden worden ingeroepen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03137
Datum7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2021, nummer 22-000965-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.G. Cantarella en J.G.W.M. Lut, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“1. Cliënt is op 7 februari 2020 door de politierechter bij verstek veroordeeld voor overtreding van artikel 9, vijfde lid, WVW. Tegen voormeld vonnis is op 13 maart 2020 namens cliënt hoger beroep ingesteld nu cliënt op 7 februari 2020 in Frankrijk gedetineerd zat (...)
Ontvankelijkheid in hoger beroep
2. Door de verdediging wordt niet betwist dat de dagvaarding in eerste aanleg op 28 december 2019 in persoon aan cliënt is uitgereikt. Evenmin wordt betwist dat niet binnen de geldende termijn ex artikel 408, eerste lid, Sv hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Blijkens staande jurisprudentie dient het voorgaande niet tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep te leiden wanneer er sprake is van bijzondere, niet aan cliënt toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
3. Cliënt is in eerste aanleg niet door een raadsman bijgestaan. Vervolgens is cliënt zelf op 27 januari 2020, kort voor de zitting, in hechtenis genomen in Frankrijk. Daar heeft hij geruime tijd verbleven. Het behoeft volgens de verdediging geen uitleg dat deze detentie communicatie, in de vorm van een aanhoudingsverzoek of het instellen van hoger beroep, in ernstige mate bemoeilijkt en cliënts aandacht gericht was op het beëindigen van de detentie in Frankrijk. Bij de beoordeling van deze omstandigheden dient bovendien te worden betrokken dat cliënt er niet zonder meer van had mogen uitgaan dat de zaak op 7 februari 2020, buiten zijn aanwezigheid vanwege zijn detentie, zou worden afgedaan. Dat cliënt daar ook niet van uit ging blijkt mijns inziens uit de omstandigheid dat het niet cliënt zelf is geweest die contact heeft opgenomen om hoger beroep in te stellen, maar de vrouw van cliënt die aan de bel heeft getrokken nadat zij een brief over de uitspraak ontving.
4. Gelet op het voorgaande is er naar de mening van de verdediging sprake van bijzondere, niet aan cliënt toe te rekenen, omstandigheden die overschrijding van de termijn rechtvaardigen. Mijns inziens is cliënt dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.”
2.3
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
“De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter, is op 28 december 2019 in persoon uitgereikt aan de verdachte. De verdachte was dus op de hoogte van de terechtzitting. Het hof stelt verder vast dat de verdachte er in het procesdossier blijk van heeft gegeven de Nederlandse taal te beheersen. Dit betekent dat de verdachte binnen veertien dagen na het vonnis van 7 februari 2020 hoger beroep had moeten instellen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een verschoonbare overschrijding van deze termijn. De verdachte moet derhalve niet-ontvankelijk in het hoger beroep worden verklaard.”
2.4
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in dit geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, als sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587). Als duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, moet de rechter bij verwerping daarvan uitdrukkelijk de redenen van die beslissing geven (vgl. HR 22 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR3700).
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat ‘niet is gebleken van een verschoonbare overschrijding’ van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Dat oordeel is, in het licht van wat onder 2.4 is vooropgesteld, niet toereikend gemotiveerd nu het hof niet in zijn overwegingen heeft betrokken wat door de raadsman van de verdachte is aangevoerd.
2.6
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.