Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder diefstal met braak en medeplegen van brandstichting. De opgelegde gevangenisstraf van tien maanden werd door de advocaat-generaal als te hoog beschouwd, en er werd geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de voorwaarden waaronder niet tenlastegelegde feiten in de strafoplegging kunnen worden betrokken. Het hof had in zijn strafmotivering verwezen naar een reclasseringsrapportage, waarin werd gesteld dat de verdachte een positieve lijn leek te hebben ingezet, maar dat hij desondanks opnieuw in de fout was gegaan. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte in strafverzwarende zin heeft gekeken naar een niet tenlastegelegde verdenking van een nieuw strafbaar feit. De klacht over deze strafmotivering is terecht, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze klacht niet tot cassatie kan leiden omdat het van ondergeschikt belang is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en vermindert deze naar negen maanden en twee weken, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.