Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
17 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1949. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2020. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd door zijn advocaat. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. Volgens de wet dient een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Aangezien de verdachte hieraan niet heeft voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de procedurele vereisten voor het indienen van cassatie beschrijft.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat de zaak niet verder behandeld zal worden. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.