Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2020. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Boksem, was in hoger beroep veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, in verband met zeven valselijk opgemaakte facturen. De advocaat-generaal P.M. Frielink had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 400.000 naar € 397.500.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.