ECLI:NL:HR:2023:28

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
21/02314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen meerdere uitspraken van het Gerechtshof, die op hun beurt weer voortvloeiden uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook tegen beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak was om de motivering van dit oordeel verder uit te diepen. Dit oordeel is in lijn met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om te motiveren wanneer de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02314
Datum13 januari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021, nrs. 19/00556 tot en met 19/00565, 19/00579, 19/00581 tot en met 19/00585, 19/00587 en 19/00588, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 18/25 tot en met BRE 18/28, BRE 18/50, BRE 18/55, BRE 18/387, BRE 18/389, BRE 18/434 en BRE 18/435) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, en aan belanghebbende gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.