ECLI:NL:HR:2023:28
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen meerdere uitspraken van het Gerechtshof, die op hun beurt weer voortvloeiden uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook tegen beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak was om de motivering van dit oordeel verder uit te diepen. Dit oordeel is in lijn met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om te motiveren wanneer de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.