2.3De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Beklag
Klager beklaagt zich ter zitting in raadkamer over de voortduring van het beslag op de personenauto en het uitblijven van een last tot teruggave. Hiertoe wordt kort samengevat aangevoerd dat klager stelt dat hij de auto te goeder trouw heeft gekocht en zich verzet tegen het voornemen van de officier van justitie deze aan de onbekend gebleven rechthebbende, terug te geven.
(...)
Beoordeling
(...)
Het onderhavige klaagschrift ziet op een beslag als bedoeld in artikel 94 Sv.
(...)
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
Daarbij moet worden voorop gesteld dat het onderzoek in raadkamer bij beklagzaken als de onderhavige, een summier en voorlopig karakter draagt en dat de rechtbank niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofd- of ontnemingszaak omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (vgl. HR 28 september 2010,
Dat de personenauto in kwestie gestolen is staat vast. Nadat klager de auto bij de RDW wilde laten invoeren op 18 mei 2021, is deze in beslag genomen.
Eigendom van een zaak kan alleen worden verkregen van een vervreemder (verkoper) die beschikkingsbevoegd is, dat wil zeggen iemand die zelf eigenaar van de zaak is (artikel 3:84 lid 1 BW). Indien een zaak wordt gekocht die eerder gestolen is, is de vervreemder (verkoper) niet beschikkingsbevoegd zodat die eigendomsoverdracht niet rechtsgeldig is, en de verkrijger (koper) niet de eigenaar wordt. Artikel 3:86 lid 1 BW maakt hierop een uitzondering indien de verkrijger (koper) voor de zaak heeft betaald en te goeder trouw is, dat wil zeggen niet wist en niet behoefde te weten dat de vervreemder (verkoper) niet de eigenaar is.
Uit artikel 3:86 lid 3 sub a BW volgt echter dat de eigenaar die een roerende zaak (in casu de personenauto) door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaar na de dag van de diefstal als zijn eigendom kan opeisen indien, zoals in de onderhavige zaak het geval is, klager de betreffende auto niet bij een als zodanig herkenbaar reguliere winkel/bedrijf heeft gekocht en de verkoper niet handelend is in een beroep of bedrijf. Gelet op de omstandigheden waaronder de koop en de overdracht van de auto heeft plaatsgevonden doet zich deze uitzondering niet voor.
Artikel 3:86 lid 3 BW vond de wetgever noodzakelijk ter bescherming van eigenaren tegen bezitsverlies door diefstal en ter bestrijding van de criminaliteit. Daarvoor werd het noodzakelijk geacht nadere, stringente eisen te stellen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst. Het moet gaan om een particulier die een zaak koopt in de reguliere handel, gevestigd in een reguliere winkel of verkooppunt met een zekere continuïteit, waarbij de consument in de regel niet hoeft te verwachten dat er gestolen zaken worden verkocht. Koop van een particulier werd daarbij expliciet buiten de bescherming gehouden omdat de identiteit van de verkoper daarbij doorgaans niet bekend is en dus ook niet kan worden onderzocht. Niet gezegd kan worden dat de consument dan redelijkerwijs erop mag vertrouwen dat de door hem gekochte zaken niet gestolen zijn. Klager heeft de auto gekocht van een onbetrouwbare verkoper. Dit leidt de raadkamer af uit het feit dat de verkoper zelf niet aanwezig was bij de verkoop maar een zwager daarvan en dat dit op een parkeerplaats is gebeurd.
Klager heeft ook niet voorafgaand aan de koop navraag gedaan bij de RDW omtrent de status of herkomst van de auto in kwestie; hij heeft zich onvoldoende vergewist of de door hem gekochte auto “schoon was”, en hem komt dan niet de bescherming toe die hij claimt. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de teruggave zal gelasten aan de bestolene.
Gelet op het vorenstaande is de raadkamer van oordeel dat zich thans nog de omstandigheid voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak, de in beslag genomen personenauto zal teruggeven aan de rechtmatige eigenaar. Bijgevolg verzetten de belangen van strafvordering zich tegen teruggave.”
2.4.1De rechtbank heeft vastgesteld dat onder de klager op grond van artikel 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto.
2.4.2Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Bij die belangen kan het gaan om het aan de dag brengen van de waarheid – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het belang van strafvordering vordert ook het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv. (Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rechtsoverweging 2.3.1.)