Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mishandeling van het 13-jarige stiefkind van zijn echtgenote, dat bij hen inwoont. De Hoge Raad behandelt de vraag of het stiefkind kan worden aangemerkt als een 'kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin' in de zin van artikel 304, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de opvatting dat voor bewezenverklaring van dit bestanddeel vereist is dat de verdachte feitelijk de zorg en opvoeding van het kind op zich heeft genomen, onjuist is. Het hof heeft de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd en het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Daarnaast werd in de cassatiefase geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelt dat deze termijn inderdaad is overschreden, maar verbindt hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.