Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar. Voorts heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof heeft acht geslagen op het in de fase van hoger beroep omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van T. den Boer, psychiater, en L. Vermeulen, GZ–psycholoog, van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 8 december 2015, waarin zakelijk weergegeven onder meer het volgende wordt beschreven.
Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Op alle terreinen wordt een zeer zwakke capaciteit waargenomen. Het vermogen om informatie te verwerken is bij verdachte nog meer beperkt dan de andere cognitieve domeinen. De angstproblematiek die daarnaast is geconstateerd, is secundair aan andere psychische problematiek, maar is wel dusdanig aanwezig en hinderlijk dat deze wel de classificatie angststoornis rechtvaardigt. Er is voorts sprake van alcoholafhankelijkheid, thans in remissie, en misbruik van cocaïne. Als de situatie waarin verdachte zich bevindt zijn mogelijkheden overstijgt, maakt hij gebruik van bier om zijn frustratie te dempen. Zowel het excessieve gebruik als de frequentie, de duur en de gevolgen daarvan, rechtvaardigen de classificatie alcoholafhankelijkheid. Vermoedelijk was er geen sprake van dagelijks gebruik van cocaïne, terwijl de mogelijkheid van incidenteel gebruik met gevolg voor het gedrag niet uitgesloten kan worden. De sterke afhankelijkheid wordt ook benoemd als onderstreping van de afhankelijkheid van verdachte van middelen die een rustgevend effect geven.
Hoewel er geen impulscontroleprobleem wordt gezien binnen de context van het onderzoek, leidt een combinatie van beperkte cognitieve mogelijkheden, overvragende omstandigheden en excessief alcoholgebruik tot episodes van gripverlies, terwijl deze episoden juist door de verstoorde wijze van omgaan met andere, samenhangend met de scheefgroei in de persoonlijkheid door betrokkene niet als problematisch worden ervaren. De scheefgroei van de persoonlijkheid wordt geclassificeerd als persoonlijkheidsstoornis, niet anderszins omschreven met narcistische, vermijdende en antisociale kenmerken, terwijl daarnaast enkele afhankelijke kenmerken - deels samenhangend met daadwerkelijke beperkingen - worden gezien.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een voor verdachte stressvolle situatie, leidend tot toegenomen alcoholgebruik. De beschrijving van de intellectuele mogelijkheden en persoonlijkheid heeft een duurzaam karakter en is dan ook van toepassing op het functioneren van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, kan in de fysieke agressie in de periode voorafgaand aan het overlijden van zijn stiefdochter (feit 2), een uiting worden gezien van een zich dominant opstellende, dwingende en rigide man, die gewend is binnen de gezinscontext bepalend maar ook grensoverschrijdend op te treden. Overschatting van de eigen mogelijkheden maar ook de positie binnen het gezin - mede veroorzaakt door een zeer verstoorde achtergrond waarin verdachte opgroeide, terwijl hij onvoldoende cognitieve en emotionele vaardigheden bezit om hierin een andere wending te nemen - leiden ertoe dat verdachte minder remmingen ervaart als hij fysiek (en mogelijk seksueel) grensoverschrijdend optreedt binnen de familiesfeer. Voor het feit 1 geldt eenzelfde redenering, indien dit feit bewezen wordt geacht. De eerder beschreven beperkte remming door alcoholgebruik, het door achtergrond en verankerd in de persoonlijkheid makkelijker gebruik van geweld en grensoverschrijding als 'baas in het gezin', de spanning die zijn draagkracht ver te boven ging, bijdragend aan het forse gebruik van alcohol, dragen ook die dag bij aan het (dis)functioneren van verdachte binnen het gezin.
Deze beperkingen als onderdeel van de geconstateerde stoornissen droegen dermate bij aan de totstandkoming en het niet kunnen voorkomen van het tenlastegelegde, dat geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de beide tenlastegelegde feiten.
Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het hof rekent hem de feiten in verminderde mate toe.
Daarnaast overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft meermalen over een periode van ruim vijf maanden geweld uitgeoefend op de aan zijn zorg toevertrouwde, [slachtoffer] . Het slachtoffer woonde bij haar moeder en verdachte in huis omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet zelfstandig kon wonen en was van hun zorg afhankelijk. De door verdachte gepleegde mishandelingen zijn in ernst toegenomen. Verdachte heeft herhaaldelijk zodanig grof en heftig geweld toegepast, waaronder het slaan met een knuppel, dat dit vele bloeduitstortingen tot gevolg heeft gehad en verschillende breuken, onder meer in het gelaat. Fors letsel heeft uiteindelijk geleid tot de dood van het slachtoffer op 21 juli 2013. In de laatste weken van haar leven en met name op 15 juli en 20 juli 2013 moet zij veel pijn, angst en verdriet hebben gehad en in grote eenzaamheid hebben geleefd. De buren hebben het slachtoffer horen gillen. Zij was volkomen weerloos tegenover verdachte, die haar als stiefvader juist behoorde te verzorgen en te beschermen. Dergelijke ernstige mishandelingen leveren in het algemeen hevige gevoelens van afkeer op. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat deze mishandelingen de dood van een jonge en erg kwetsbare vrouw hebben veroorzaakt.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 31 augustus 2016 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. Zo is verdachte in 2011 ter zake van mishandelingen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. De door het hof bewezenverklaarde feiten heeft verdachte gepleegd terwijl de proeftijd van deze veroordeling nog liep. Daarnaast heeft dit gerechtshof verdachte in 2007 ter zake van seksueel misbruik van de minderjarige kinderen van een eerdere partner veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en nabestaanden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de op te leggen straf - naast het voorgaande en het wettelijke strafmaximum - ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking die van een dergelijke straf uitgaat.
Het hof komt tot een andere beoordeling van het bewijs van het door verdachte gepleegde geweld en tot een andere juridische kwalificatie daarvan. Het hof beseft dat dit oordeel - afgaande op de schets van de gang van zaken - voor niet strafrechtelijk geschoolden moeizaam te bevatten is. In de volksmond zal deze te berechten levensberoving 'moord' heten en niet worden ervaren als (slechts) 'zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend'. Voor de nabestaanden heeft verdachte hun naaste vermoord. Zo voelt dat. En naar dagelijks spraakgebruik is dat ook zo.
De andere kwalificatie die het hof aan de bewezenverklaarde feiten geeft, heeft echter geen invloed op de straf die het hof verdachte zal opleggen. De duur en de mate van het geweld dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gebruikt is zo lang en zo ernstig geweest - en haar uiteindelijk fataal geworden - dat het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf ook passend en geboden acht.
Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren opleggen, met aftrek van voorarrest. De door de raadsman geopperde strafduur van negen jaren acht het hof gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, niet aan de orde.
Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja, of dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege dient te zijn.
In het PBC-rapport overwegen de deskundigen met betrekking tot het gevaar op herhaling zakelijk weergegeven het volgende.
Er is een groot aantal risicofactoren dat bijdraagt aan een hoog risico op gewelddadige recidive. De belangrijkste hiervan is dat verdachte, met zijn beperkte intellectuele beperkingen, de persoonlijkheidsproblematiek, problemen met alcohol en de ontkenning van problemen met geweld, waarschijnlijk spoedig in stressvolle gebeurtenissen terecht zal komen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het risico op ernstige gewelddadige recidive op middellange termijn groot is.
Niet alleen het risico erop is groot, maar ook de ernst van een mogelijk toekomstig strafbaar feit wordt als groot ingeschat. Om het recidivegevaar te beïnvloeden is een behandeling nodig, gericht op de beïnvloeding van de persoonlijkheidsstoornis en de verslavingstendenties, waarbinnen rekening wordt gehouden met de intellectuele beperkingen en de samenhang hiervan met de overige problematiek. Gezien de chronische aard van de problematiek van verdachte is langdurige behandeling en begeleiding noodzakelijk. Geadviseerd wordt een dergelijke behandeling binnen het kader van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Minder ingrijpende interventies, al dan niet in een voorwaardelijke vorm, komen niet tegemoet aan de ernst van de beperkingen van verdachte in combinatie met het grote recidiverisico.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat het gevaar bestaat dat verdachte wederom feiten zoals thans bewezenverklaard zal plegen of andere feiten waarbij de veiligheid van personen in het geding is.
Met inachtneming van de conclusies van de deskundigen is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
Het hof zal de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, nu de bewezen verklaarde feiten behoren tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.
Advies ex artikel 37b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht
De verdediging heeft om toepassing van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzocht met het oog op het potentieel schadelijke gevolgen van detentie en het belang van een spoedige behandeling van verdachte.
Anders dan verzocht, zal het hof bedoeld advies niet geven, nu een dergelijk advies niet door de deskundigen wordt gegeven en het hof evenmin thans andere gronden ziet die daartoe aanleiding zouden kunnen geven. Uit de nadere rapportage van het NIFP ingekomen bij het hof op 30 maart 2016 welke in hoger beroep is opgesteld naar aanleiding van vragen van de verdediging blijkt niet dat een langdurige detentie voor verdachte schadelijker is dan gemiddeld met name omdat de behandeling van verdachte om structurering zal gaan.
Het hof wijst op de mogelijkheid op grond van artikel 42 van de Penitentiaire Maatregel te zijner tijd en indien daartoe aanleiding bestaat de minister te verzoeken de plaatsing in het kader van deze maatregel eerder te doen aanvangen."