Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de moeder tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat R.K. van der Brugge, verzocht om cassatie tegen de beslissing van het hof, die op 14 april 2022 was genomen. De Raad voor de Kinderbescherming en de belanghebbenden, waaronder de vader, pleegouders en pleegmoeder, waren niet verschenen in deze procedure. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers gevolgd, die had geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 1:266 BW in het kader van jeugdrecht en de proportionaliteit en subsidiariteit in relatie tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).