Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
10 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 februari 2021. De verdachte, geboren in 1953, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij werd beschuldigd van het voorhanden hebben van oefen antipersoneelsmijnen, handgranaten, oefengeweergranaten en oefen break up granaten, in strijd met de Wet Wapens en Munitie (WWM). De advocaat van de verdachte, S.E. de Vries-van der Veldt, had cassatiemiddelen ingediend, waarbij onder andere werd geklaagd over de afwijzing van het verhoor van een deskundige op het gebied van wapens en munitie. Daarnaast werd er geklaagd over de benoeming van twee niet in het NRGD ingeschreven deskundigen door de rechtbank, en over de categorisering van wapens op basis van fotomateriaal.
De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.