Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
3.De oordelen van de Rechtbank
Diens standpunt dat sprake is van een niet-aftrekbare onttrekking behoeft daarom geen bespreking meer, aldus de Rechtbank.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van afscheidsbonussen die zijn verstrekt aan werknemers van dochtervennootschappen na de verkoop van deze deelnemingen. De belanghebbende, [X] B.V., had in 2015 de aandelen in drie dochtervennootschappen verkocht en vervolgens afscheidsbonussen ter waarde van € 1.502.854 aan het personeel van deze vennootschappen uitgekeerd. De Inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze kosten in aftrek te laten op de belastbare winst van de vennootschap, met het argument dat deze kosten verband hielden met de verkoop van de deelnemingen en derhalve niet aftrekbaar waren op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). De Rechtbank Gelderland oordeelde in eerste aanleg dat de kosten inderdaad niet aftrekbaar waren, omdat er een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de kosten en de verkoop van de deelnemingen ontbrak. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter vernietigd. Hij oordeelde dat de afscheidsbonussen niet kunnen worden aangemerkt als kosten ter zake van de vervreemding van de deelneming, omdat het vereiste rechtstreekse oorzakelijke verband tussen de uitgaven en de vervreemding ontbrak. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de aanslag vennootschapsbelasting tot nihil verminderd en het verlies van het boekjaar 2015/2016 vastgesteld op € 956.082. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.