Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
19 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag op een 90-jarige man in Curaçao, met verwijzing naar artikel 2:260 jo. 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van het hof, waarbij de verdediging door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo werd gevoerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Daarnaast werd de redelijke termijn in hoger beroep ter discussie gesteld, waarbij de vraag was of de 16-maandentermijn of de 2-jaarstermijn van toepassing was, gezien het feit dat de verdachte in voorlopige hechtenis zat. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet is overschreden, omdat de Hoge Raad de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep heeft afgedaan. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.