ECLI:NL:HR:2023:1756

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
22/02191
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten bij beëindiging van pachtovereenkomst en de verplichting tot overdracht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag aan wie fosfaatrechten toekomen bij het einde van een pachtovereenkomst. De eisers, [pachter 1] en [pachter 2], hebben een maatschap gevormd waarin zij een melkveehouderij uitoefenden. Zij hadden een hoevepachtovereenkomst met de verpachter, die als executeur in de nalatenschap van [erflater] optrad. De pachtovereenkomst werd beëindigd op 26 april 2017, waarbij partijen afspraken dat zij zich ten aanzien van de fosfaatrechten alle rechten voorbehouden. De verpachter vorderde in deze procedure een verklaring voor recht dat hij aanspraak kan maken op de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend.

De Hoge Raad oordeelde dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is om deze rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad bevestigde de regel dat de pachter verplicht is om de aan het verpachte toe te rekenen fosfaatrechten over te dragen aan de verpachter, tegen betaling van 50% van de marktwaarde daarvan, indien er sprake is van een reguliere of geliberaliseerde pachtovereenkomst die minimaal 12 jaar duurt en het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond.

De Hoge Raad oordeelde dat de stellingen van de pachter onvoldoende waren om af te wijken van de uitgangspunten in het arrest ASR/[…]. De Hoge Raad verwierp zowel het principale als het incidentele cassatieberoep en veroordeelde de pachter in de kosten van het geding. Dit arrest biedt belangrijke inzichten in de toepassing van redelijkheid en billijkheid in het pachtrecht, met name met betrekking tot fosfaatrechten en de verplichtingen van de pachter bij beëindiging van de pachtovereenkomst.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02191
Datum15 december 2023
ARREST
In de zaak van
1. [pachter 1] ,
wonende te [woonplaats] , hierna: [pachter 1] ,
2. [pachter 2] ,
wonende te [woonplaats] , hierna: [pachter 2] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [de pachter] ,
advocaten: J.A.M.A. Sluysmans en R.T. Wiegerink,
tegen
[de verpachter] ,
als executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: [de verpachter] ,
advocaat: P.A. Fruytier.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 8572280 LC EXPL 20-1472 van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2020 en 23 december 2020;
b. de arresten in de zaak 200.291.221 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2021 en 19 april 2022.
[de pachter] hebben tegen het arrest van het hof van 19 april 2022 beroep in cassatie ingesteld.
[de verpachter] heeft (deels voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [de verpachter] mede door J.P. Jas.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De advocaten van [de pachter] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [pachter 1] is de zoon van [pachter 2] . Samen hadden [de pachter] een maatschap waarin een melkveehouderij werd uitgeoefend.
(ii) Met ingang van 22 december 2000 gold tussen [de pachter] als pachter en [de verpachter] als verpachter een hoevepachtovereenkomst met betrekking tot een woning, bedrijfsgebouwen, erf en tuin en ruim 33 ha grond (hierna: de pachtovereenkomst).
(iii) [de pachter] hebben bij het aangaan van de pachtovereenkomst van de afgaande pachter melkquotum overgenomen. Ook hebben zij het verpachtersaandeel in het met het gepachte samenhangende melkquotum van [de verpachter] gekocht.
(iv) Partijen hebben op 26 april 2017 overeenstemming bereikt over beëindiging van de pachtovereenkomst. Op dat moment was bekend dat melkveehouders fosfaatrechten toegekend zouden krijgen op basis van het op 2 juli 2015 aanwezige melkvee. In de pachtbeëindigingsovereenkomst is daarom het volgende opgenomen:
“dat verpachter en pachter zich ten aanzien van fosfaatrechten alle rechten voorbehouden. Indien later mocht blijken dat het eigendom wel (gedeeltelijk) bij verpachter ligt, dan zal verpachter dit recht claimen, hetgeen alsdan door pachter zal worden betwist”.
(v) [pachter 1] is met de oom van zijn echtgenote een maatschap aangegaan en heeft het melkveebedrijf in die maatschap elders voortgezet. [pachter 2] heeft geen agrarische onderneming meer.
(vi) In 2018 zijn fosfaatrechten toegekend aan de maatschap waarin [pachter 1] , zijn echtgenote en haar oom deelnemen.
2.2
[de verpachter] vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat hij aanspraak kan maken op de fosfaatrechten, althans op een deel daarvan, die zijn toegekend aan [de pachter] , hun bedrijf dan wel aan een derde, een samenwerkingsverband of een vennootschap waarin [pachter 1] is gerechtigd, voor zover die rechten zijn toegekend op basis van de exploitatie van de gepachte hoeve op 2 juli 2015. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen. [1]
2.3
De pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [2] Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
In het arrest ASR/[…] [3] heeft dit hof de vraag beantwoord of de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op overdracht van fosfaatrechten. De fosfaatrechten zijn in beginsel van de pachter en er is geen reden de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets anders zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het
gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening
daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld.
De fosfaatrechten worden dan voor 50% toegerekend aan de gebouwen en voor 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte. De verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde te betalen van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst. (rov. 3.14)
De juridische grondslag voor de eventuele aanspraak van de verpachter op (een deel van de) fosfaatrechten is gelegen in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW). De rechtvaardiging voor deze aanspraak bestaat uit drie samenhangende redenen. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert. (rov. 3.15)
Alle stellingen die [de pachter] hebben aangevoerd zijn, op zichzelf en in hun onderlinge
samenhang bezien, onvoldoende om af te wijken van de uitgangspunten in het arrest ASR/[…]. Die stellingen leiden er ook niet toe dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [de pachter] aan de aanspraak van [de verpachter] te houden. (rov. 3.28)

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat het hof geen toepassing mocht geven aan de algemene regel uit het arrest ASR/[…] [4] , omdat toepassing van de maatstaf van art. 6:248 lid 1 BW een op het specifieke geval gerichte afweging vergt, waarbij alle relevante omstandigheden van het concrete geval moeten worden betrokken. Dit geldt volgens het onderdeel ook voor de 50/50-verdeling van fosfaatrechten waartoe het hof op basis van die algemene regel heeft geconcludeerd.
3.2
Het onderdeel is ongegrond. Het hof heeft terecht op grond van art. 6:248 lid 1 BW voor de gevallen waarin wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het arrest ASR/[…], als algemene regel van aanvullend recht aangenomen dat de pachter verplicht is de aan het verpachte toe te rekenen fosfaatrechten over te dragen aan de verpachter, tegen betaling van 50% van de marktwaarde daarvan aan de pachter. Het hof heeft niet miskend dat de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen noodzaken tot afwijking van die regel.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het (deels voorwaardelijke) incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de pachter] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de verpachter] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de pachter] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de verpachter] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de pachter] begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de verpachter] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
15 december 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 23 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5659.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3034.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2544.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2544.