ECLI:NL:HR:2023:168

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
21/04640
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid in Aruba

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van actieve ambtelijke omkoping van de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid in Aruba. De tenlastelegging betrof het doen van giften en/of beloften aan de minister met het oogmerk om hem te bewegen in strijd met zijn plicht iets te doen. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdachte verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 17 maart 2017 de minister heeft omgekocht door geldbedragen te betalen of te beloven in ruil voor het ondertekenen van ontheffingen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04640 C
Datum7 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 12 oktober 2021, nummer H 168/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben E.H.A. van Luijk en E.M. Witjens, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“zij op meer tijdstippen in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 17 maart 2017 te Aruba de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid, giften en/of beloften deed,
namelijk geldbedragen en de belofte om een of meer geldbedragen aan voormelde minister te doen toekomen,
zulks met het oogmerk om voormelde minister te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen
namelijk (telkens)
A
het verlenen van ontheffingen van de door het Departemento di Progreso Laboral te verrichten arbeidsmarkttoets en het accorderen van aanvragen tot zulke ontheffingen en het aldus bevorderen van het afgeven van (tijdelijke) verblijfsvergunningen (met arbeid) door het Departemento di Integracion, Maneho y Admission di Stranhero.”
2.2
Het vonnis van het hof bevat de volgende bewijsvoering:
“Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
1. Proces-verbaal Algemeen dossier en relaas (map 1, p. 12), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
" [medeverdachte] is vanaf 2013 als MSJA (het Hof begrijpt: minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid) aangesteld en fungeert als zodanig in het kabinet Mike Eman II. [medeverdachte] heeft arbeidsaangelegenheden in zijn portefeuille. Onderdeel daarvan is het toetsen van aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met arbeid aan de Arubaanse arbeidsmarkt, welke toetsen door DPL worden uitgevoerd. Hieromtrent is door het ministerie van [medeverdachte] beleid gemaakt, waaruit blijkt dat [medeverdachte] het prerogatief heeft om op bepaalde gronden ontheffingen van de arbeidsmarkttoets te verlenen."
2. Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte] (map 25, p. 430 e.v.), inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik maak gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Ik geef in het kader van mijn bedrijf [A] onder meer administratieve medewerking bij het verkrijgen van werkvergunningen. Ik werk sinds 2016 als tussenpersoon / tramitador."
3. Proces-verbaal ter zake begunstiging/omkoping (map 50, zaaksdossier ZD-01, p. 87 e.v.), inhoudende het relaas van verbalisanten:
Casus [B]
Uit een ingesteld onderzoek naar DPL-documenten is gebleken dat het bedrijf [B] N.V. een aanvraag voor ontheffing van de arbeidsmarkttoets voor 3 buitenlandse arbeiders heeft gedaan. Deze aanvraagbrief werd op 26 oktober 2016 bij het bureau van [medeverdachte] ingediend en op 27 oktober 2016 door [medeverdachte] geaccordeerd. Van de 3 aanvragen werden 2 positieve verklaringen op 30 november 2016 aan [verdachte] uitgereikt, ondanks de negatieve adviezen van de DPL. Het bedrijf [C] heeft ook een aanvraag voor een ontheffing gedaan voor een buitenlandse arbeider. Deze aanvraag werd op 1 november 2016 bij het bureau van [medeverdachte] ingediend en op dezelfde dag door [medeverdachte] geaccordeerd. Deze verklaring werd op 7 december 2016 aan [verdachte] uitgereikt, ondanks het negatieve advies van de DPL.
Onderzoek in het Radex-systeem naar de reisbeweging van [medeverdachte] leerde dat [medeverdachte] op vrijdag 4 november 2016 naar Miami is gereisd.
Casus [E] (hierna: [E] )
Uit ingesteld onderzoek naar DPL-documenten is gebleken dat het bedrijf [E] c.q. [betrokkene 1] , zijnde de directrice van genoemd bedrijf, [verdachte] machtigde om werkzaamheden te verrichten als tramitador voor haar bedrijf. Deze werkzaamheden betreffen het aanvragen van werkvergunningen voor 10 werknemers voor de functie van "nightcleaner". De aanvraagbrief voor deze arbeiders is op 1 november 2016 bij het bureau van [medeverdachte] ingediend en werd op 2 november 2016 door [medeverdachte] geaccordeerd.
Op 1 november 2016 ontvangt [verdachte] een cheque ter waarde van Awg 10.000,- van [betrokkene 1] .
Op 2 november 2016 om 8.23 uur stort [verdachte] de cheque van [betrokkene 1] ter waarde van Awg 10.000,- op de bankrekening van [A] . Om 8.24 uur werd hetzelfde bedrag weer opgenomen door [verdachte] .
Op 2 november 2016 om 13.38 uur stort [betrokkene 2] een bedrag van US$ 2.461,84 (ongeveer Awg 4.500,-) op de visa card van [medeverdachte] .
Casus [F]
Onderzoek in het Radex-systeem naar de reisbeweging van [medeverdachte] leerde dat [medeverdachte] op zondag 19 maart 2017 naar Charlotte (VS) is gereisd.
4. Proces-verbaal Persoonsdossier [verdachte] (map 25, p. 46), inhoudende een telefoongesprek van 26 oktober 2016 naar [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) van [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte] ):
[verdachte] : (..) Luister wat er was gebeurd. De vrouw heeft de brief, maar zij moet het ondertekenen. Zodat zij het aan mij kan geven met de ding die zij mij moet geven. Ik wil niet veel uithalen, omdat ik haar te lang liet wachten.. (onduidelijk)
[medeverdachte] : Maar voor welke dag zal zij het behandelen?
[verdachte] : Ik heb het vanaf (onduidelijk gestuurd).
[medeverdachte] : Ik moet het voor vrijdag hebben, daarom!
[verdachte] : Ik heb drie en 1. Ik heb drie dat ik daarmee zal komen. Als je mij zegt morgen, 's morgens, dan zal ik het brengen. Toevallig zullen ze het nu voor mij gaan ondertekenen.
[medeverdachte] : Goed.
[verdachte] : Ik kan je met vier helpen.
[medeverdachte] : "Alright"
5. Proces-verbaal Persoonsdossier [verdachte] (map 25, p. 47), inhoudende een telefoongesprek van 2 november 2016 om 8.52 uur van [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) naar [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte] ):
[verdachte] : Ik ben klaar voor jou!
[medeverdachte] : Oke. Ik vertrek nu van huis. (..) Ongeveer om 10 uur op het kantoor. (..)
[verdachte] : Ik zal daar op jou wachten, heel goed.
6. Proces-verbaal Persoonsdossier [verdachte] (map 25, p. 507), inhoudende een telefoongesprek 17 maart 2017 van [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) naar [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte] ):
(..)
[verdachte] : […] voor [F] .
[medeverdachte] : […] oké. Ik heb de "mail" gestuurd.
[verdachte] : Ja, je hebt de "mail" gestuurd, maar je hebt mij gezegd dat wij binnen één dag klaar zullen zijn.
(..)
[medeverdachte] : Ik heb, ik heb, ik heb je nodig.
[verdachte] : Dat weet ik altijd (gelach).
[medeverdachte] : Emmmmm, nee want ik heb een urgente reis aankomende zondag, daarom.
[verdachte] : Kijk! Je bent die dingen niet aan het ondertekenen, zodat ik rond kan komen.
[medeverdachte] : Emmmmm, hoe kunnen wij het toch doen?
(..)
[medeverdachte] : Oké, nee maar denk even samen met mij, om te kijken wat wij kunnen doen.
Stilte.
[medeverdachte] : Denk even en laat mij weten.
[verdachte] : [medeverdachte] ! Wat kan ik denken? Deze mensen... Vandaag is bijna iedereen gesloten. Jij hebt deze niet ondertekend. Ja, als je die hebt ondertekend kon ik proberen..
[medeverdachte] : Ja, nee rustig rustig.
[verdachte] : Ze zijn open, ze zijn open.
[medeverdachte] : Je bent aan het praten, luister! Praat niet. Praat die dingen niet via de telefoon.
[verdachte] : Ik kan jou helpen, maar ik moet oké krijgen, voor deze.
[medeverdachte] : Oké, laat mij even kijken. Ik zal je terugbellen.
7. Proces-verbaal van verdenking [verdachte] (map 25, p. 25 en 26), inhoudende als relaas van verbalisanten:
"Uit Whatsapp-berichten tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij Nina [verdachte] bleek het volgende:
Op 17 maart 2017 zegt [medeverdachte] : Ik moet 5 hebben."
8. Proces-verbaal van 6e verhoor van [betrokkene 7] (map 36, p. 443 e.v.), inhoudende als verklaring van [betrokkene 7] :
"De verschillende keren dat ik gehoord heb dat er spoed was voor het geld, was op momenten dat de minister (het Hof begrijpt: [medeverdachte] ) op reis moet. Dan heeft hij extra geld nodig. [betrokkene 8] zegt dan tegen mij: "Hij, [medeverdachte] , moet naar Miami reizen, of een keer moest hij, [medeverdachte] , naar Venezuela".
9. Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [verdachte] van 11 september 2017 (map 25, p. 473 e.v.), inhoudende als verklaring van [verdachte] :
"De eigenaar van [F] N.V. is [betrokkene 5] . Met zijn echtgenote [betrokkene 6] onderhield ik contact wat betreft werkvergunningen voor buitenlandse arbeiders ten behoeve van [F] . Ik heb werkvergunningen voor buitenlandse arbeiders ten behoeve van [F] geregeld. Dit hield in aanvragen voor ontheffingen en verlengingen.
[medeverdachte] (het Hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte] ) heeft tegen mij gezegd om te vragen voor een donatie. Volgens mij is dit aan het begin van het jaar gebeurd. [medeverdachte] heeft aan mij gevraagd of [F] open staat voor het doen van een bijdrage voor zijn campagne.”
Overwegingen omtrent het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte, in ruil voor werkvergunningen of ontheffingen, geld heeft betaald of beloofd aan [medeverdachte] .
De verdachte fungeerde in de ten laste gelegde periode als tramitador (tussenpersoon) voor meerdere bedrijven bij het verkrijgen van werkvergunningen en ontheffingen ten behoeve van buitenlandse werknemers.
Niet ter discussie staat dat de verdachte direct (telefonisch) contact had met minister [medeverdachte] over ontheffingen die door [medeverdachte] moesten worden ondertekend, dat [medeverdachte] (een deel van) deze ontheffingen daadwerkelijk heeft ondertekend en dat de verdachte geld heeft ontvangen voor haar werkzaamheden als tramitador.
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte, voor het ondertekenen van deze ontheffingen, geld heeft betaald of beloofd.
In dit verband overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft op 26 oktober 2017 in een telefoongesprek tegen [medeverdachte] gezegd dat zij hem ‘3 en 1 kan brengen’ en dat zij hem kan helpen met ‘4’. Uit gegevens van het DPL blijkt dat de verdachte in diezelfde periode ten behoeve van de bedrijven [B] (drie) en [C] (één), dus vier ontheffingen had aangevraagd die later door [medeverdachte] zijn ondertekend.
Opmerkelijk is dat de verdachte in dit telefoongesprek zegt dat zij [medeverdachte] kan helpen. Ook in het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprek dat tussen beiden is gevoerd op 17 maart 2017, is dit het geval. Daarbij komt, dat [medeverdachte] in verschillende afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken degene is die zegt de verdachte nodig te hebben. Deze rolverdeling roept vragen op en laat zich lastig in overeenstemming brengen met het feit dat juist de verdachte [medeverdachte] nodig heeft voor het verlenen van de ontheffingen en derhalve [medeverdachte] de verdachte zou moeten helpen, in plaats van andersom. De vraag komt op waarom en waarvoor [medeverdachte] de verdachte dan nodig zou hebben en waarmee de verdachte [medeverdachte] dan zou kunnen helpen? Zijn opmerking dat hij de verdachte nodig heeft, wordt door [medeverdachte] bovendien in verschillende telefoongesprekken in verband gebracht met reizen naar het buitenland die kort daarna zouden plaatsvinden en die - zo blijkt uit zijn reisbewegingen - ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ook in aanmerking genomen dat [medeverdachte] volgens de verdachte [betrokkene 7] altijd extra geld nodig had als hij op reis ging, is het voorgaande een sterke aanwijzing dat [medeverdachte] doelt op geld als hij zegt de verdachte nodig te hebben.
Het Hof wijst verder op de opmerkelijke chronologie van gebeurtenissen rondom de ontheffingen die door [medeverdachte] op 2 november 2016 ten behoeve van het bedrijf [E] (c.q. directrice [betrokkene 1] ) zijn geaccordeerd. Op 1 november 2016 heeft de verdachte een cheque ter waarde van Awg 10.000,- ontvangen van [betrokkene 1] , welke cheque door de verdachte op 2 november 2016 om 8.23 uur is gestort op de rekening van haar onderneming en een minuut later weer is opgenomen. Een klein half uur later heeft de verdachte aan [medeverdachte] telefonisch medegedeeld dat zij ‘klaar voor hem is’ en hebben [medeverdachte] en de verdachte een afspraak gemaakt om elkaar om 10 uur op het kantoor van [medeverdachte] te treffen. Op dezelfde dag, om 13.38 uur, wordt een groot contant geldbedrag (Awg 4.500,-) door [betrokkene 2] , de chauffeur van [medeverdachte] , gestort op de visacard van [medeverdachte] . Mede bezien in het licht van de inhoud van het voor het bewijs gebezigde telecommunicatieverkeer, verbindt het Hof hieraan de conclusie dat het door [betrokkene 2] op 2 november 2016 gestorte geldbedrag afkomstig is van de verdachte, door haar gedaan ter betaling van de ook op 2 november 2016 door [medeverdachte] geaccordeerde ontheffingen.
Op grond van het voorgaande - in onderling verband en samenhang beschouwd - is het Hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte in de casus [B] / [C] en de casus [E] /Dreisschor aan [medeverdachte] - in ruil voor het ondertekenen van ontheffingen - geldbedragen heeft betaald althans beloofd heeft geldbedragen te betalen. In zowel de casus [B] als de casus [F] heeft de verdachte aan [medeverdachte] gezegd om te kunnen helpen, hetgeen door het Hof in het licht van het hiervoor overwogene niet anders kan worden uitgelegd dan dat de verdachte [medeverdachte] helpt door hem te betalen voor door hem als minister te verlenen ontheffingen. Naar het oordeel van het Hof kan aldus worden bewezen dat de verdachte aan [medeverdachte] giften en/of beloften heeft gedaan teneinde [medeverdachte] - als noodzakelijk en door de verdachte gewild gevolg - te bewegen om iets te doen in strijd met zijn plicht. Het Hof zal de ten laste gelegde actieve ambtelijke omkoping dan ook bewezen verklaren.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het bewezenverklaarde ‘oogmerk’.
3.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 8 tot en met 10.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte giften en/of beloften heeft gedaan met het oogmerk om de minister te bewegen ‘in strijd met zijn plicht’ iets te doen.
4.2.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 2:128 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (hierna: SrA). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term ‘in strijd met zijn plicht’ is gebruikt in de betekenis die die term heeft in die bepaling.
4.2.2
Artikel 2:128 lid 1, aanhef en onder a, SrA luidt:
“Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
a. hij die een ambtenaar zelf of een ander een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten.”
4.2.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Landsverordening houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba, houdt ten aanzien van artikel 2:128 SrA onder meer het volgende in:
“Deze titel vangt aan met de bepaling met betrekking tot omkoping van ambtenaren die in strijd met hun plicht handelen. Het huidige artikel 183 ArSr (artikel 177 NSr) was al aangepast in verband met de op Aruba rustende plicht om het OESO-Verdrag te implementeren. De in dit ontwerp voorgestelde tekst is iets aangepast om beter aan te sluiten bij de desbetreffende verplichtingen op grond van het VN-anticorruptieverdrag.
(...)
Gewezen kan hier worden op HR 27 september 2005 [ECLI:NL:HR:2005:AT8318] in de zaak tegen ‘de Antillen’ NV, waarin de Hoge Raad het oordeel van het Hof goedkeurt, dat omkoping in de zin van artikel 183 ArSr niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift en een concrete tegenprestatie doch ook op het doen van giften aan een ambtenaar ten einde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.”
(Staten van Aruba 2009/10, 683, nr. 3, p. 176-177.)
4.3
Artikel 2:128 lid 1, aanhef en onder a, SrA ziet niet alleen op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift of belofte enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds, maar ook op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar om zo een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (vgl., met betrekking tot artikel 177 (oud) van het Wetboek van Strafrecht van Nederland (hierna: Sr), HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8318). Bij de beantwoording van de vraag of de betreffende ambtenaar ‘in strijd met zijn plicht’ iets heeft gedaan of nagelaten kan mede van belang zijn of de ambtenaar integer heeft gehandeld, neutraal te werk is gegaan en aan anderen geen persoonlijke voorkeurspositie heeft toegekend (vgl., met betrekking tot artikel 177 (oud) Sr, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641).
4.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de casus [B] en de casus [E] aan de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid ( [medeverdachte] ) - in ruil voor het ondertekenen van ontheffingen - geldbedragen heeft betaald althans beloofd heeft geldbedragen te betalen. In dat verband heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in zowel de casus [B] als de casus [F] aan [medeverdachte] heeft gezegd te kunnen helpen. Op grond van deze vaststellingen heeft het hof geoordeeld dat de verdachte [medeverdachte] heeft geholpen door hem te betalen voor door hem als minister te verlenen ontheffingen, en dat de verdachte aldus aan [medeverdachte] giften en/of beloften heeft gedaan om [medeverdachte] te bewegen om iets te doen in strijd met zijn plicht. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
5.2
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
5.3
Het cassatiemiddel faalt dus.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2023.